Tag: Hedwig Behnisch

Hedwig Behnisch: Koningin van de bloemen

Een kapotte grafsteen op de begraafplaats Tussen de Bergen, met een nagenoeg onleesbare tekst: heel vaag is nog te lezen dat hier Hedwig Behnisch, de echtgenote van de schilder Henry Luyten is begraven. Het is een grafsteen die door de gemeente Roermond opgeknapt zou mogen worden. Niet alleen omdat het graf eeuwigdurende rechten heeft en van de gemeente is, maar ook vanwege de verdiensten van deze vrouw voor de stad.

Want wie was Hedwig Behnisch? Lees even deze korte schets van een leven dat begon op een groot landgoed in het huidige Polen, en dat eindigde op een kamertje in het Roermondse Godshuis.

Hedwig (bijnaam ‘Hedel’) werd in 1873 geboren in Hohenangern, een circa 500 hectare groot landgoed van haar ouders Gustav en Elisabeth Behnisch in wat toen nog Duitsland, maar nu Polen is (tegenwoordig in het dorp Luszkovo). Een telg uit een rijke familie, zowel van vaders- als van moederskant, met alle kenmerken die in die tijd normaal waren in dat soort kringen: een huis vol bediendes, een educatieve reis op zijn tijd, veel aandacht voor kunst, cultuur en muziek, gouvernantes en privé-leraren voor de kinderen toen die nog klein waren en een ‘tüchtige’ opleiding aan een internaat toen ze ouder werden.
In 1899 werd het landgoed Hohenangern verkocht en verhuisde de familie naar Breslau (Wroclaw). Hedwig, die al vanaf haar jeugd verknocht was aan muziek (piano) maar vooral aan tekenen, schilderen en later ook aan fotografie, ging er studeren aan de kunstacademie. In 1907 las ze over het Institut des Beaux-Arts dat de in Roermond geboren schilder Henry Luyten vijf jaar eerder in Brasschaat (bij Antwerpen) had opgericht, een soort post-academische opleiding. Hedel besloot ze daar naartoe te verhuizen om zich verder te ontwikkelen.

Henry Luyten

Het doek Sonata van Luyten uit 1907. Hedwig Behnisch is ‘la tourneuse des pages’. Luyten beeldde ook zichzelf af, direct rechts van Hedel. De vrouw linksboven is Mara Corradini.

Luyten was in die tijd op het toppunt van zijn roem. Vier jaar eerder was hij internationaal doorgebroken met een grote en bijzonder succesvolle tentoonstelling in Wenen. In de pers werd hij bejubeld, hij werd geëerd met banketten, en zou gearmd met de aartshertog door Wenen hebben gelopen.
De Weense triomftocht had voor Luyten bovendien een aantrekkelijk commercieel staartje. In Duitsland werd zijn werk geëxposeerd in bijna alle grote steden, hij werd een van de ‘grote namen’ en slaagde hij erin zijn groeiende faam commercieel uit te baten, met name als portretschilder van diverse adellijke families. Het leverde hem niet alleen een kapitaal op, maar droeg ook bij tot het succes van het kunstinstituut in Brasschaat, dat tot het uitbreken van de eerste wereldoorlog zou blijven bestaan.

Toen Hedwig Behnisch in 1907 in Brasschaat arriveerde, werkte Luyten aan het bekende doek Sonata, dat enkele jonge vrouwen en mannen voorstelt die in een salon luisteren naar een pianiste. Feitelijk was het een scene uit het instituut, want de mensen die op het doek worden afgebeeld, waren Luyten en zijn studenten van dat moment. Speciaal om er ook Hedel aan toe te kunnen voegen, wijzigde hij het schilderij: zij is degene die voor de pianiste de bladzijden van de partituur omslaat. Dit grote doek is een van Luytens’ werken die eigendom zijn van het Roermondse Cuypershuis.

Hedel werd door Luyten beschouwd als zijn meest getalenteerde leerling. Met name haar stillevens met bloemen maakten indruk, en niet alleen op Luyten. Toen ze in 1912 in Parijs exposeerde, werd ze daar in de pers ‘La reine des fleurs’ genoemd, de koningin van de bloemen. Van de ene kant was het een titel waar Hedel haar levenlang trots op is geweest, van de andere kant schijnt ze ook spijt te hebben gehad dat ze zich zo lang toelegde op dit genre en niet ook op bijvoorbeeld het schilderen van portretten. Volgens Luytens biograaf Jozef de Beenhouwer kan er in de aanmoedigingen van Luyten om juist bloemen te blijven schilderen ook een element van ‘beroepsnaijver’ hebben meegespeeld.

Huwelijk met Luyten

Hedwig Behnisch in 1907, het jaar dat ze kennismaakte met Luyten en diens kunstinstituut

De relatie tussen Hedel en Luyten was al snel meer dan die tussen een studente en haar leermeester. In 1917, midden in de eerste wereldoorlog, trouwden de twee met elkaar in Breslau.
Hedel was niet de eerste vrouw van Luyten. In 1890 was hij al getrouwd met Joanna Brees uit Antwerpen, een ongelukkig huwelijk dat formeel duurde tot haar overlijden in 1916 maar dat al jaren onder grote spanning stond. In 1900 verliet Joanna hem voor het eerst, en vijf jaar later opnieuw. Wel kregen zij een zoon, die in 1934 zou overlijden.

Zonder twijfel was Luyten de grote liefde van Hedwich, andersom was de liefde minder groot. “Ik heb die combinatie nooit begrepen,” schreef een Amerikaanse oud-studente van Luyten later. “Maar ja, we wisten allen dat ze hem echt aanbad vanaf het eerste ogenblik dat ze hem zag.” Luyten koesterde een grotere, maar nooit beantwoorde liefde voor een van zijn andere studentes, de Zwitsers-Italiaanse Mara Corradini. De speciale relatie tussen Luyten en Corradini kwam onder meer tot uiting in een ring van Corradini die Luyten zijn leven lang bleef dragen.

Hedels huwelijk met Luyten ging niet altijd over rozen. Luytens carrière was in België in het slop geraakt, enerzijds omdat zijn huwelijk met een Duitse in de ogen van velen niet door de beugel kon, maar ook als gevolg van zijn openlijke sympathie voor de Vlaamse zaak. Mede daarom bleven Luyten en Behnisch na de oorlog nog jarenlang in Duitsland wonen, en keerden ze pas in 1923 terug naar Brasschaat.
Toen moest de grootste beproeving echter nog komen. In 1929 later trok daar een dochter van Hedels broer Kurt bij hen in: Käthe Behnisch (1914-1998). Nog geen vier jaar later reisde Käthe terug naar Duitsland… in verwachting van een kind van Luyten, een meisje dat op 19 januari 1933 werd geboren.
Voor Hedel was het een persoonlijk drama, maar zij bleef bij Luyten tot deze in januari 1945 overleed.

Museum in Roermond

Voor Luyten was het belangrijk om zijn werk onder de aandacht te houden, en daarvoor moest hij exposeren. Het aantal tentoonstellingen liep echter sterk terug: in België werd hij geboycot vanwege zijn uitgesproken Vlaamsgezindheid, maar ook zal hebben meegespeeld dat zijn werk niet meer de actualiteit van eerdere jaren had. In 1930 bood hij een aantal van zijn schilderijen aan de gemeente Roermond aan, met de uitdrukkelijke bedoeling dat ze daar permanent geëxposeerd zouden worden. Samen met het werk van Cuypers vormden ze de basis van het Gemeentelijk Museum Hendrik Luyten-Dr.Cuypers dat in 1932 werd gesticht.

Een rustige oude dag was Hedwich Behnisch na het overlijden van Henry Luyten (1945) niet gegund. Financieel zat ze volledig aan de grond. Het kapitaal dat Luyten in de jaren na 1900 verdiende was in de laatste decennia van zijn leven verdampt en de ooit eveneens kapitaalkrachtige familie Behnisch was de twee oorlogen evenmin ongeschonden doorgekomen, zodat Hedel ook van die kant niets te verwachten had. Daarnaast kon zij als Duitse geen aanspraak maken op de Belgisch oudedagsvoorzieningen en moest ze in 1945 het geld dat hoorde bij een Duitse cultuurprijs die Luyten in 1939 had ontvangen, ’terugbetalen’ aan de Belgische staat. Er bleef haar weinig anders over dan het landgoed van Luyten te verkopen, met als geluk bij een ongeluk dat de nieuwe eigenaar haar toestond er te blijven wonen.
Als klap op de vuurpijl raakte ze kort na het overlijden van Luyten al verwikkeld in een strijd over de erfenis, waarbij zij werd verplicht om de schilderijen van haar man te verdelen met de kleinkinderen uit diens eerste huwelijk. Luytens biograaf Jozef de Beenhouwer daarover: “Dit is voor Hedwig Luyten Behnisch ongeveer het ergste wat haar kan overkomen, en juist dáárom schenkt ze onmiddellijk daarna – ondanks haar financiële nood – bij notariële akte nog eens 123 schilderijen van Henry Luyten aan het museum in Roermond.”

De grote uitbreiding van de ‘collectie Luyten’ van het museum heeft Roermond dus aan Hedwig Behnisch te danken. Maar haar eigen penibele situatie werd er daardoor niet beter op. In 1953 verhuisde de inmiddels 80-jarige weduwe naar een nicht in Kaiserslautern, en zes jaar later naar Lübeck. In 1960 regelde de toenmalige stadsarchivaris en conservator van het museum Hans Baron van Hövell tot Westerflier dat haar een kamer wordt aangeboden in het Godshuis. Daar trekt Hedel op 1 maart in en schenkt bij die gelegenheid nog eens tachtig van haar eigen schilderijen aan het museum.
Op 30 juli 1963 overlijdt ze, 90 jaar oud. Op het graf van de ‘reine des fleurs’ groeit tegenwoordig alleen onkruid.

Voorbeelden van het omvangrijke bloemenoeuvre van Hedwig Behnisch



Een verhaal over Henry Luyten vind je << hier >>