Henry Luyten: Verbannen naar het depot

Kort voor het einde van de oorlog, op 21 januari 1945, overleed de Roermondse schilder Henry Luyten. Zijn werk stond aan de basis van de stichting van het stedelijk museum en behoorde tot de basiscollectie ervan. Voor zijn beroemde drieluik De Werkstaking werd zelfs een aparte zaal ingericht. Na de verbouwing tot Cuypershuis zijn De Werkstaking, en Luyten überhaupt, de grote afwezigen. Roermond heeft zich ontdaan van het enorme doek, en heeft de overige schilderijen verbannen naar het depot, waar ze slechts bij uitzondering uit worden gehaald. De lotgevallen van een schilderij.

In het najaar van 1886 besloot Henry Luyten zich voor enige tijd te vestigen in de Borinage, de mijnstreek rond Charleroi. Het was sociale bewogenheid die de toen 27-jarige schilder naar die troosteloze streek dreef. Het was een tijd van sociale gisting, van syndicalisme, opkomend socialisme en op weinig plaatsen was de somberheid, de armoede en de uitzichtloosheid zo groot als daar.
Luyten was niet de enige kunstenaar die de misère opzocht. Constantin Meunier haalde er de inspiratie voor zijn belangrijkste werken, Emile Zola schreef in deze tijd zijn ‘Germinal’ over het leven van mijnwerkers. Een andere was Vincent van Gogh, die in 1879 een tijdje als predikant werkte in het troosteloze dorp Wasmes, vlak bij de mijn van Marcasse.
In 1886, juist toen Luyten in de Borinage verbleef, kwam het tot een nieuwe massastaking die zich als een inktvlek over de Waalse mijnsteden verspreidde. Luyten was erbij, vereenzelvigde zich met de stakers en herinnerde zich nog een halve eeuw later de sfeer van toen. “Ik ben mee afgedaald in de mijn en heb de werkstaking heelemaal medegemaakt. Dat maakt je koud, zoo iets… Je siddert ervan en je vergeet jezelf.”
De toen opgedane ervaringen zetten hem ertoe aan een enorm drieluik te schilderen: De Werkstaking. In 1888 begon hij te werken aan het doek dat hij pas in 1892 zou voltooien. Op het middendeel (drie meter hoog en vijf meter breed!) schilderde hij de emoties en de opgewonden sfeer tijdens een mijnwerkersvergadering op het moment dat de staking wordt uitgeroepen. Een van de mannen staat half op een tafel, half op een stoel en lijkt te worden toegejuicht. Armen gaan de lucht in, er wordt geschreeuwd, vuisten worden gebald. In het midden houdt iemand een rode vlag vast, op de voorgrond ligt een gewonde man met een verband om zijn hoofd.
Het linker zijpaneel (‘Miserie’, 3 x 2,5 meter) stelt een bedelende mijnwerkersweduwe voor, het rechter zijpaneel (‘Na de opstand’, 3 x 2,5 meter) een soldaat die de wacht houdt bij de lijken van doodgeschoten stakers.

Dramatisch

Zowel de stijl als de thematiek van De Werkstaking wijken nogal af van de zonnige, kleurrijke schilderijen waarmee Luyten vaak wordt geassocieerd.
“Toch was Luyten zijn leven lang een sociaal bewogen schilder,” zegt zijn Belgische biograaf Jozef de Beenhouwer. “De werkstaking is enorm dramatisch, en heeft een geweldige emotionele kracht. Het is juist dat hij later veel geld heeft verdiend met het schilderen van portretten van rijke burgers en van Duitse adel. Daardoor kreeg hij bij sommigen de naam van een elite-schilder, iemand die vooral de rijken bediende. Maar dat doet hem tekort. Luyten is daarnaast altijd de gewone mensen blijven schilderen, om te tonen hoe ze leefden en werkten.”
De Beenhouwer is een gepassioneerd liefhebber van Luyten. Niet alleen schreef hij een biografie over de schilder (1995) en een boek over diens schilderschool in Brasschaat (2008), hij was ook een van de initiatiefnemers van de ‘Stichting Henry Luyten’ in Brasschaat, die zich ervoor sterk maakt om de schilder niet in de vergetelheid te doen belanden.
“De virtuose schilderstechniek van Luyten, de manier waarop hij met kleuren omspringt is uniek. Die menging van kleuren, en de effecten die hij daarmee bereikt is zeldzaam.”
De Werkstaking wordt door De Beenhouwer tot zijn belangrijkste werken gerekend. “Wellicht het belangrijkste uit zijn vroege periode. In de kunstgeschiedenis is dit de tijd van het sociaal realisme en daarin is het een topwerk, sensationeel en in die tijd ook choquerend. Het heeft zijn carrière natuurlijk ook geschaad, want het was uiteindelijk ook een aanklacht tegen de burgerij.”

Lof en kritiek

Luyten oogst kritiek, maar vooral lof met zijn drieluik. Als het in 1892 in Gent wordt geëxposeerd, krijgt hij daarvoor een ‘Grote Gouden Medaille’. Twee jaar later op de Wereldtentoonstelling in Antwerpen, valt De Werkstaking eveneens in de prijzen. Ook in het buitenland wordt het doek geëxposeerd, onder andere in Dresden, Londen en in Parijs.
In 1897 wordt het drieluik zelfs naar de Verenigde Staten verscheept, met de bedoeling het daar in een aantal steden te exposeren. De plannen werden echter slecht voorbereid en de hele opzet voor een Amerikaanse tournee viel in het water. Uiteindelijk werd het werk alleen in Saint Louis geëxposeerd.
Het avontuur in Amerika liep dan wel uit op een flop, met de carrière van Luyten ging het omstreeks 1900 steil bergopwaarts. De doorbraak lijkt een grote tentoonstelling eind 1903 in Wenen te zijn geweest, met De Werkstaking als het stralende middelpunt.
In de pers wordt de triptiek (“levensgroot, in donker en toch doorleefd koloriet”) bejubeld. In dezelfde tijd was in Wenen ook een tentoonstelling van Gustav Klimt, maar voor “werkelijke genialiteit” moest je volgens een krant uit die tijd bij Luyten zijn. “Ook in zijn andere werk blijft Luyten de schilder van de armoede, van de vissers, de landarbeiders, de dagloners, en welk een uitdrukkingskracht weet hij aan hun gezichten te geven!”
Ook buiten de krantenkolommen wordt hij bejubeld en gefêteerd. Om hem te eren werden banketten gegeven en hij kreeg een betrekking aan de Weense ‘Akademie’ aangeboden. Volgens zijn latere echtgenote Hedwig Behnisch zou hij toen gearmd met de aartshertog door de stad hebben gewandeld. De tentoonstelling in Wenen was de opmaat voor een triomftocht.
De Beenhouwer: “In die periode was hij wereldberoemd. In Duitsland was hij echt een van de grote namen. Gedurende jaren had hij in alle grote Duitse steden overzichtstentoonstellingen van zijn werk.”

Saksische adel

Belangrijk was dat Luyten in Dresden kennis maakte met Freifrau Margaretha von Helldorff. Via haar kwam hij in contact met de Saksische adel en ontwikkelde zich in die kringen tot een veelgevraagde en geliefde portretschilder. Met zijn impressionistische werk, en met name door zijn werk als portretschilder voor deze adellijke Duitse families vergaarde Luyten een kapitaal. Niet alleen in financieel maar ook in artistiek opzicht wordt deze periode vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog tot de succesvolste van zijn leven beschouwd. Margaretha von Helldorff schonk het portret dat Luyten van haar schilderde later aan het museum in Roermond.
Naast zijn werk voor particuliere opdrachtgevers begon hij in zijn woonplaats Brasschaat (bij Antwerpen) een schilderschool, een soort post-academische opleiding die kunstenaars uit heel Europa en zelfs uit de VS trok. De inmiddels zeer vermogende Luyten bouwde zijn woonhuis uit tot een aanzienlijk landgoed door de aangrenzende grond met daarop diverse panden aan te kopen. Diverse gebouwen van dat landgoed staan er nog steeds, in de buurt van het Henry Luyten Plein, waar ook een standbeeld voor hem is opgericht.

 Afnemende waardering

Het Gulden Doek van Vlaanderen. Foto: Wikipedia

Toch kwam zowel aan die financiële voorspoed als aan de waardering een einde. Dat kwam voor een gedeelte door ontwikkelingen in zijn privé-leven en door de politieke situatie in België.
Midden in de eerste wereldoorlog, in 1917, trouwde Luyten in Breslau met de Duitse Hedwig Behnisch, sinds 1907 een van zijn meest begaafde studentes aan het schilderinstituut van Brasschaat. Juist in die tijd was het huwelijk van Luyten met zijn Duitse geliefde natuurlijk verre van politiek correct en het zal links en rechts kwaad bloed hebben gezet.
Daarnaast speelde de verscheurdheid van België en de strijd tussen Frans- en Vlaamstaligen hem parten. Daarbij is te bedenken dat het Frans in die tijd nog de taal van de elite en van de overheid was, en de Vlaamse beweging nog een emancipatiebeweging die zich verzette zich tegen de toenemende verfransing en de eigen Vlaamse cultuur bedreigd zag. Luyten, die zich in 1896 liet naturaliseren tot Belg, sprak zich daar heel duidelijk over uit: hij was Vlaamsgezind. Het bracht hem ertoe om in 1916 een door de Duitse bezetter ondersteunde petitie voor de vervlaamsing van de Hogeschool van Gent te ondertekenen.
Zijn belangrijkste Vlaamsgezinde statement was echter, hoe kan het ook anders, een schilderij: het ‘Gulden Doek van Vlaanderen’ , een groot werk (3,3 x 4,7 meter) waaraan hij vanaf 1931 werkte en waarop meer dan honderd vooraanstaande Vlamingen uit de hele geschiedenis werden afgebeeld. Het Gulden Doek is een monument van Vlaams nationalisme en is te bezichtigen in de IJzertoren in Diksmuide.
Luytens pro-Vlaamse stellingname, zijn huwelijk met een Duitse vrouw en zijn uitstekende relaties in Duitsland leverden hem veel vijanden op. Na afloop van de oorlog werd hij als het ware in de ban gedaan. In België werden opdrachten en aanstellingen teruggetrokken, en voor officiële exposities werd hij niet meer uitgenodigd.
De Beenhouwer: “Het had vooral te maken met Luytens houding tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij is altijd erkentelijk gebleven voor de enorme kansen en waardering die hij voor de oorlog in Duitsland had gekregen. Het ligt allemaal zeer genuanceerd. Maar in België werd hij na 1918 persona non grata. Daar zat natuurlijk ook een hoop nijd bij van minder succesvolle collega’s.”
Het waren moeilijke jaren, waarin het vóór de oorlog opgebouwde kapitaal volledig opdroogde en de ooit zo gefortuneerde schilder financieel helemaal aan de grond kwam te zitten. Dat verklaart wellicht ook waarom de tachtigjarige Luyten in 1939 de Rembrandt-prijs van de Hamburgse universiteit accepteerde, een onderscheiding voor uitzonderlijke culturele prestaties in het Nederlandse taalgebied. Het was een prestigieuze prijs die in het Derde Rijk ook een politiek beladen prijs werd, maar Luyten had het geld dat aan de prijs was verbonden hard nodig. “Sie haben mich vor dem Untergang gerettet,” schreef hij dankbaar aan de Hamburgse universiteit.

Het standbeeld van Luyten in Brasschaat

Toch was het dalende prestige van Luyten niet alleen het gevolg van zijn pro-Vlaamse stellingname, politieke en persoonlijke omstandigheden. Misschien wel het allerbelangrijkst was de ontwikkeling in de kunstwereld. Terwijl de moderne kunst zich in sneltreinvaart ontwikkelde, bleef Luyten trouw aan zijn stijl. Hij ging niet mee in de nieuwe golf van expressionisme met zijn abstractere vormen, maar bleef doen wat hij altijd had gedaan. Zijn werk, hoe volmaakt dan ook vanuit artistiek en technisch opzicht, werd door veel critici als achterhaald beschouwd. Ook om die reden werd hij minder geëxposeerd en leverde zijn werk steeds minder op.
De gang van zaken rond De Werkstaking is illustratief. Toen hij in 1915 werd benoemd als lid van de beheerraad van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, schonk Luyten het doek aan het museum, als blijk van “dankbaarheid en liefde voor de Stad Antwerpen.”
In de na-oorlogse jaren werd het echter steeds minder geëxposeerd en kwam er ook steeds meer kritiek, vooral natuurlijk bij de Franstaligen. Na een laatste grote overzichtstentoonstelling in Antwerpen (1924) werd het drieluik neergesabeld door een verslaggever van Le journal d’Anvers: “De sociale schilderkunst -overigens een compleet verouderd en ook nog eens onverdraaglijk genre- heeft nooit een deerniswekkender en braakverwekkender werk voortgebracht…”

Woedende brief

Luyten zag die ontwikkeling en besloot in 1930 tot een dramatische actie. Hij schreef een woedende brief aan de stad Antwerpen, waarin hij opmerkte dat het doek al twee jaar niet meer te zien was geweest. “Ik heb tot mijn droefheid moeten vaststellen dat de heren van de beheerraad en de conservator de kunstwaarde van mijn werk in twijfel trekken.” Daarom eiste hij het nu terug.
Korte tijd later bood hij zijn geboortestad Roermond 25 belangrijke schilderijen aan, op voorwaarde dat ze zouden worden geëxposeerd in een zaal die naar zijn wensen zou worden vormgegeven en waar uitsluitend werk van zijn hand te zien zou zijn.
De gemeente Roermond ging daarmee akkoord: de schenking van Luyten werd de basis van het latere gemeentelijke museum, al werd de aan hem gewijde zaal een stuk kleiner dan oorspronkelijk bedoeld. Tevens werd door de bemiddeling van de Roermondse burgemeester Waszink een oplossing gevonden voor het conflict over De Werkstaking: het doek werd door de stad Antwerpen in bruikleen gegeven aan Roermond. Jarenlang vormde het een van de ijkpunten in de vaste collectie van het museum. De Luyten-collectie van het stedelijk museum werd later nog aanzienlijk uitgebreid door schenkingen van zijn weduwe Hedwig Behnisch.

Zo enorm is De Werkstaking. De foto is genomen toen het werk voor een tentoonstelling in Duitsland tijdelijk werd uitgeleend.

Sinds het stedelijk museum werd omgevormd tot Cuypershuis, wordt Luyten niet meer permanent geëxposeerd in Roermond. De schilder die ooit in heel Europa werd gevierd lijkt zelfs in zijn geboortestad niet meer echt te worden gewaardeerd. Jeannine Hövelings van het Cuypershuis: “Er waren natuurlijk veel schilders die in dezelfde stijl werkten, denk aan Mesdag. Luyten was goed, maar ik denk niet dat hij er echt bovenuit sprong.”
Voor De werkstaking, het doek dat ooit voor zo veel ophef zorgde en dat in verschillende grote steden werd geëxposeerd en zelfs tijdelijk in Amerika was te zien, was in Roermond geen plaats meer. Zelfs de kosten voor een extern depot wilde de stad niet meer voor zijn rekening nemen, dus werd het teruggegeven aan Antwerpen. Daar weet men er ook niets anders mee te doen dan het in depot te bewaren.
Doodzonde, zegt De Beenhouwer: “Luyten is een kunstenaar waar Roermond heel fier op kan zijn, maar die nog steeds wordt onderschat. Maar dit komt natuurlijk ook voor een stuk door onwetendheid, en omdat zijn werk helaas niet geëxposeerd wordt.”


Verder lezen:

De Beenhouwer, J. Henry Luyten (1859-1945), Antwerpen z.j. (1995)
De Beenhouwer, J., ‘Institut des Beaux-Arts’ Henry Luyten in Brasschaat. Een terugblik na honderd jaar, z.p., z.j.
Hoekstra, R., en R. Knoops, Een ongemakkelijk geschenk. De stichting van het Gemeentemuseum Roermond in 1932 en de eerste dertig jaar, in Spiegel van Roermond 21 (2013) 14-33.