Tag: maasvaart

Het huurvaarderspad in Beesel

* De Maas bij Beesel

Op de Markt in Beesel begint het zogenaamde ‘Huurvaarderspad’. Het is een niet al te lange wandelroute van een paar kilometer die zijn naam ontleent aan de weg die de Roermondse huurvaarders in de zestiende en zeventiende eeuw vanaf Beesel namen om terug naar huis te lopen. Een gedeelte van het huidige Huurvaarderspad volgt nog deze oude weg en werd in 2011 door de provincie en de Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL) uitgeroepen tot het ‘mooiste ommetje van Limburg’. Maar wie waren deze huurvaarders?

De Roermondse huurvaarders kunnen het best worden omschreven als scheepsloodsen, die hun diensten verkochten aan schippers. Ze werden vooral ingezet op het moeilijk bevaarbare traject op de Maas tussen de Lus van Linne en Beesel. Net als de schippers, die dus een schip in eigendom hadde, behoorden de huurvaarders tot de Sint-Nicolaasbroederschap. De leden van deze broederschap werden ook wel Cogelbroeders genoemd, naar de Cogel of schippershoed die nieuw aangenomen leden symbolisch op het hoofd werd gedrukt.
De Sint-Nicolaasbroederschap behoorde tot de grote ambachten en was een der aanzienlijkste van de stad. Rijke magistraten maakten er de dienst uit, en voor geen enkel ander gilde moest zo diep in de beurs worden getast om lid te kunnen worden. Het was dan ook vanzelfsprekend dat de Cogelbroeders in de grote stadsprocessie een ereplaats kregen toebedeeld: ze liepen achteraan.

Schippers en huurvaarders vervoerden allerlei producten over de Maas, maar gemeten naar volume werd alles overtroffen door het transport van hout en graan. In de zestiende en zeventiende eeuw, en wellicht ook al daarvóór, werd het hout over de Maas aangevoerd in de vorm van vlotten. Het kwam vooral uit Noord-Frankrijk en de Ardennen en werd dan over de rivier stroomafwaarts vervoerd.
Deze houttransporten waren een typische vorm van bulkvervoer, en de vlotten moeten we ons voorstellen als enorme, drijvende gevaartes: zo breed als de natuurlijke situatie en de diverse bruggen het toelieten, en bestaand uit verschillende achter elkaar gelegen afdelingen, die met elkaar verbonden waren. Afhankelijk van het aantal van dit soort afdelingen, konden de vlotten een lengte van wel honderd meter bereiken. Op de Rijn zouden zelfs lengtes zijn bereikt van  400 meter of meer. De situatie was min of meer te vergelijken met de gigantische bulktransporten die ook nu nog plaatsvinden op de Mississippi, waar boten soms een hele trein drijvende containers voor zich uitduwen.
Het is duidelijk dat deze ’treinen’ enorme obstakels waren die gevaar konden opleveren voor de scheepvaart. Daarom voeren ze doorgaans in groepen voor de schepen uit.
De houttransporten waren niet alleen omvangrijk en volumineus, het waren er ook veel. In september 1549 passeerden 62 treinen de tol van Vireux, in 1548-1549 passeerden er 324.

Crom water

De Maas was geen gemakkelijk bevaarbare rivier. Het is een regenrivier, die bij veel neerslag enorm snel aan volume en kracht kon winnen en dan veranderde in een brede kolkende stroom. De kracht van het water leidde in de zestiende eeuw waarschijnlijk tot de afslag van het oude ‘inopperkerkhof’ aan de Buitenop, en zeker ook tot het instorten van een gedeelte van de kerk in Asselt. Maar in tijden van droogte veranderde diezelfde Maas soms in een onbeduidend stroompje.
Los van deze weersafhankelijke factoren had de rivier ten zuiden van Neer onder invloed van de geologische situatie, enorme meanders gevormd. In de zeventiende eeuw sprak men wel van ‘crom water.’ De omvang van de houtvlotten en de moeilijkheden die de sterk meanderende Maas met zich meebracht vereiste deskundige en zeer goed met de situatie bekende huurvaarders.
Je werd dan ook niet zomaar toegelaten tot de Nicolaasbroederschap. Voor kinderen van de Cogelbroeders werd een leertijd van drie jaar gehanteerd bij schippers die de Maas van Luik tot Dordrecht bevoeren. Voor anderen gold een leertijd van vijf jaar.

Swalgenberg

De Roermondenaren namen de vlotten ten noorden van Linne over bij de zogenoemde Swalgenberg. Het is een niet meer bestaand toponiem voor de stijlrand ter hoogte van de Solvay-vesting, waar vroeger kolonies zwaluwen nestelden. Vanaf het noorden van Frankrijk (nabij Mezières) waar de houttransporten begonnen, tot dit punt waren Luikse houtvlotters verantwoordelijk voor het vervoer. Aan de Swalgenberg droegen zij de vlotten verplicht over aan hun Roermondse collega’s. Waarschijnlijk monsterden ze hier of in Roermond aan op schepen die stroomopwaarts gingen.
De toewijzing van de vlotten aan de huurvaarders gebeurde op de Stenen Brug. Daar meldden de huurvaarders zich alle werkdagen om 6.00 of 7.00 uur ’s ochtends en werden daar uitgekozen door de schippers, bij wie ze in tijdelijke dienst traden. Hier werden ook de ploegen of ‘rotten’ gevormd die het traject tussen ‘de Berch in Linne’ en Beesel voor hun rekening namen. Bepaald was dat op dit traject altijd één man meer werd ingezet dan de Luikse houtvaarders hadden gebruikt op hun deel van de reis.
Na Beesel werd de Maas weer wat eenvoudiger bevaarbaar. Vanaf hier kon het vervoer weer in handen van andere schippers worden gegeven, maar soms voeren de Roermondse huurvaarders mee tot de eindbestemming. Deden ze dat niet, dan liepen de huurvaarders vanuit Beesel terug naar Roermond. Die weg terug werd nog lang op kaarten aangegeven als het ‘huurvaarderspad’ en liep langs Ouddorp, Rijkel, de Wieler en Asselt en dan via de Sieperhof, de Vuilbemden en Maasniel.

Kraanpoort 1, het huis waar de huurvaarders en schippers zo’n twee eeuwen hun vergaderlokaal hadden. Foto: RCE

Wat herinnert er behalve een gedeelte van het tracé van het oude huurvaarderspad nog meer aan de eerbiedwaardige Cogelbroeders?
Een van de belangrijkste zaken die nog zichtbaar zijn is het vergaderlokaal (gaffel). Dat bevond al zeker in de zestiende eeuw op de verdieping in het nog bestaande pand Kraanpoort 1. Behalve dat het gaffel van de Nicolaesbroeders was hier ook lange tijd de meelwaag gevestigd. Het jaartal 1764 dat op een gevelsteen van dat pand wordt aangegeven, heeft dus niet betrekking op de constructie van het huis, maar op een renovering waarbij het zijn huidige rococo-uitdossing kreeg. Kort voor die verbouwing was de Nicolaesbroederschap juist uit het huis vertrokken, waar hij zo’n tweehonderd jaar zijn vergaderlokaal had. In dit pand werd in 1849 overigens de schilder Henry Luyten geboren.
In de parochiekerk, de huidige kathedraal, hadden de broeders een altaar dat was gewijd aan hun patroon, de heilige Nicolaas. Nog steeds wordt in de kathedraal een 18de-eeuws ex-voto-bootje bewaard, waarop het kruis met Christus als een enorme mast is afgebeeld, en de zweetdoek van Veronica als zeil dient. Het is te zien op het door Pierre Cuypers vervaardigde Maria-altaar, en is mogelijk afkomstig van het altaar van de schippers. Het naar de Roerkade afdalende straatje dat pal naast het gaffel van het schippersampt liep, heette oorspronkelijk Visserstraat. Juist ten tijde van de renovatie van 1764 en het vertrek van de Cogelbroeders kort daarvoor, werd de straat hernoemd tot Sint-Nicolaasstraat.


Verder lezen:

  • Giesen, L., Beesel als schakel in de houtvaart, in: Jaarboek Maas- en Swalmdal 7 (1987) 65-82. Een uitgebreide versie van dit artikel op: http://www.loegiesen.nl/toponiemen/Huurvaarderspad.htm
  • Linssen, J., De stichting van de stad Roermond en haar eerste opkomst, in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 112 (1976) aldaar blz. 121-127.
  • Bree, G. van, De ambachtsgilden van Roermond tot 1795, in: Spiegel van Roermond 2 (1994) 94-137.