Tag: grafmonument

Een zeldzame koperen grafplaat in Linnich

In de St.-Martinuskerk van het Roerstadje Linnich bevindt zich deze koperen grafplaat van Werner III van Pallant (overleden op 18 november 1474).

De Van Pallants waren een adellijk geslacht waarvan de stamvader, ene Arnoldus Parvus, in 1311 voor het eerst opduikt in historische bronnen en dan wordt betiteld als miles (ridder). Hun stamburcht was in die tijd het kasteel Breitenbend op de rechter Roeroever bij Linnich.
Toen Werner III overleed was de kerk van Linnich nog betrekkelijk nieuw. In 1453 was men daar begonnen met de bouw van de huidige laatgotische hallenkerk, op de plaats waar voorheen een ouder romaans kerkje stond. Direct aan de kerk grensde het Clarissenklooster (vermeld sinds 1440), dat daar door een onderaardse gang rechtstreeks mee verbonden was.

In het midden van de afbeelding is de overledene afgebeeld in gebedshouding, de handen voor de borst gevouwen, blootshoofds en in volle wapenrusting. Rondom hem zijn vier wapens gegraveerd, waaronder (linksboven) dat van het huis Van Pallant.
Een breed omschrift meldt in gotische letters de dag van het overlijden van Werner. Dit omschrift wordt op de hoeken doorbroken door de symbolen van de evangelisten, gevat in ronde vensters, een vormgeving die wordt beschouwd als typisch maaslands (zie bijvoorbeeld ook de stenen grafplaat voor het echtpaar Meroyen in de Roermondse kathedraal).

Grafplaten van geelkoper (messing) waren in de vijftiende eeuw een bekend product uit juist dit gedeelte van Europa. De zinkmijnen in de streek rond Aken en Luik leidden al in de twaalfde eeuw tot het ontstaan van een omvangrijke industrie, waarvan de betekenis nog steeds blijkt uit het woord ‘dinanderie’. Dat een stad zijn naam heeft gegeven aan een complete productsoort, ook al kwam deze daar niet exclusief vandaan, is zeldzaam en wijst op het belang van de industrie.

Oorsprong

Of in de Maasstreek ook de oorsprong van de koperen grafplaten gezocht moet worden, is echter niet zeker. De eerste koperen grafplaten lijken aan het einde van de twaalfde eeuw gemaakt te zijn, de oudst bewaarde koperen grafplaat is die van bisschop Yso von Wölpe (gestorven 1231) in Verden (Nedersaksen). Kort daarna werden ook in Luik koperen grafplaten gemaakt voor bisschop Hugo van Pierrepont (overleden in 1232) en vervolgens voor zijn neef en opvolger Jean d’Eppes (overleden in 1238). Daaruit hebben sommige kunsthistorici geconcludeerd dat de productie van koperen grafplaten zijn oorsprong vond in de Maasstreek en dan met name het gebied rond Luik.

De gegraveerde grafplaten waren in de vijftiende eeuw een niet onbelangrijk exportproduct, niet alleen voor de Maasstreek maar met name voor Vlaanderen en Brugge. Gezien de export (naar Frankrijk, Spanje, Scandinavië, Duitsland en Engeland) en de aanzienlijke binnenlandse markt, moet de productie ervan sinds de dertiende eeuw dus van een forse omvang zijn geweest. Daar is echter niet veel van bewaard gebleven. De meeste grafplaten zijn op enig moment omgesmolten om het koper te hergebruiken, wat die in Linnich natuurlijk alleen maar meer specialer maakt.

Ze werden op verschillende manieren verwerkt. Meestal werden ze geplaatst in een speciaal daarvoor gemaakte uitsparing in een stenen grafplaat, maar het kwam ook voor dat ze als een epitaaf tegen een muur of pilaar in de directe nabijheid van het graf werden geplaatst. De grafplaat voor Werner van Pallant is tegen een muur nabij het koor geplaatst, maar niet duidelijk is of dit de oorspronkelijke plaats is.

Doorgaans waren deze platen niet heel groot, de maximale lengte was zelden meer dan 75 centimeter wat ongeveer correspondeert met de hoogte van de Linnichse grafplaat. Voor grotere koperen grafplaten, zoals die voor Catharina van Bourbon in de St.-Stevenskerk in Nijmegen, werden verschillende delen aan elkaar bevestigd.

Het graveren van koperen grafplaten gebeurt ‘koud’. In tegenstelling tot ‘dinanderie’ is het geen smeedwerk en vraagt de techniek niet om beheersing van vuur. Het enige gereedschap dat nodig is, is de graveerstift, de burijn. De productie van een koperen grafplaat leek daarom veel op die van een stenen zerk, het was een techniek die ook de steenhouwers zich eigen maakten. Zowel steenhouwers als de edelsmeden konden daarom deze koperen platen aan hun cliëntele aanbieden, een gespecialiseerd gilde voor deze techniek schijnt nergens te hebben bestaan.

Het grafmonument van Mattis Maroyen en Jutt Bartelmans (1592)

In de St.-Christoffelkathedraal van Roermond is het grafmonument van Mattis Maroyen en zijn echtgenote Jutt Bartelmans ingemetseld.

Op de steen is het echtpaar ten voeten uit afgebeeld, realistisch weergegeven, gekleed volgens de mode van die tijd en met in gebedshouding gevouwen handen. De man en de vrouw zijn enigszins naar elkaar toegekeerd, in driekwart profiel. Het ingebeitelde omschrift in antieke kapitalen vermeldt dat Mathis Maroyen op 4 april 1592 overleed, slechts twee weken na het overlijden van zijn echtgenote op 21 maart van dat jaar:

ANNO 1592 DEN 4 APRILIS STARF MATTIS MAROYEN VND DEN 21 MARTY DES SELVIGE JAERS STARF JUTT BARTELMANS SYNE HVISFROVWE

Het snel na elkaar sterven van man en vrouw doet vermoeden dat beiden overleden als gevolg van een besmettelijke ziekte.

Tussen de beide figuren is een doodshoofd met gekruiste beenderen en een zandloper afgebeeld, twee symbolen van de dood die omstreeks 1600 herhaaldelijk voorkomen op Maaslandse grafzerken en dan, zoals ook hier het geval is, doorgaans worden verwerkt in het bovenste deel van de achtergrond. Aan hun voeten zijn de familiewapens afgebeeld, en in de vier hoeken de symbolen van de vier evangelisten: de adelaar (Johannes), het gevleugelde rund (Lucas), de engel (Matteüs) en de gevleugelde leeuw (Marcus). Ook de weergave van de evangelistensymbolen is eigen aan de Maaslandse grafkunst van die tijd. De grafsteen van pastoor Johannes Daniëls (overleden 1608) in de St.-Lambertuskerk in Neeroeteren toont dezelfde cirkelvormige motieven met daarin de evangelistensymbolen.

De gebruikte steen kwam waarschijnlijk uit een van de steengroeves uit de Maasvallei. De Naamse kalksteen is zeer fijnkorrelig, wat het mogelijk maakt om er fijne en scherpe groeven in te kappen.
Al sinds de 13de eeuw werd de Naamse steen via de Maas naar onze streek en verder stroomafwaarts vervoerd. Het is echter niet uitgesloten dat de zerk in een Luiks beeldhouw-atelier is vervaardigd. Hij is gemaakt in een zogenoemd vlak- of elementair reliëf. Het oorspronkelijke vlak van de zerk is daarbij behouden, maar de omtrekken van de hoofdfiguren zijn uitgespaard, en vervolgens een weinig uitgediept. Zo wordt een diepte-effect gecreëerd terwijl de figuren niet boven het oorspronkelijke vlak van de zerk uitsteken. Het is een techniek waarin met name de renaissance-kunstenaars uit Luik excelleerden.

Dat de twee echtelieden enigszins naar elkaar zijn toegekeerd, is kenmerkend voor deze renaissancestenen, waarbij de overledenen wat vrijer en in natuurlijkere houdingen worden afgebeeld dan daarvoor. Op de grafsteen van Jacob Eil en Elizabeth Groisbeck, die is ingemetseld in de kerk van Geijsteren en werd gemaakt na de dood van de vrouw (1574) is het echtpaar nog frontaal en in een veel stijvere houding uitgebeeld.

Gewichtige positie

Mathis Maroyen was een telg uit een bekende Roermondse familie, en bekleedde enkele belangrijke ambten, waaronder dat van raadslid, peyburgemeester, armenmeester en ontvanger van de licenten. Niet de eerste de beste dus. “De enorme grafsteen blijkt evenredig te zijn aan de gewichtige positie die hij in de stad innam,” schreef de voormalige archivaris Mart Smeets.
Pas bij de na-oorlogse restauratiewerkzaamheden in 1945 werd de bijzondere afbeelding van het echtpaar Maroyen ontdekt. Tot dan lag de bijna drie ton zware steen omgedraaid, met de vlakke kant naar boven op het O.L.Vrouwekoor. Aan deze vlakke zijde zijn verschillende namen van afstammelingen van de Maroyens ingebeiteld, die in hetzelfde graf werden bijgezet. Het oudst vermelde jaartal is 1687. Minstens vanaf die tijd maar waarschijnlijk nog langer, hebben de Maroyens met hun gezichten in het zand gelegen.
Waarom de zerk ooit is omgedraaid, is onbekend. Mogelijk stak de massieve grafplaat oorspronkelijk een beetje boven de vloer uit, iets wat in de zestiende eeuw niet ongebruikelijk was bij grafstenen voor de elite. Sommige van deze zerken lagen zelfs op korte pootjes of op een lage voet, zodat bezoekers er altijd omheen moesten lopen. Of dit bij de steen voor het Maroyen ook het geval was, is niet meer na te gaan. De geprofileerde afbeelding van het echtpaar zal echter nooit hebben aangemoedigd om er overheen te lopen.


Literatuur:

Caster, E. van en R. Op de Beeck, De grafkunst in Belgisch Limburg, Assen 1981.
Smeets, M., De kathedraal van Sint Christoffel te Roermond, Roermond 1953.
Kockerols, H., Monuments funéraires en pays Mosan 4. Arrondissement de Liège. Tombes et épitaphes, Malonne 2004.