Tag: Erik Caris

Bouwgeschiedenis van de Munsterabdij in Roermond

Over het oudste monument van Roermond, de Munsterkerk, is al veel geschreven, maar een echte bouwhistorische studie ontbrak tot nu toe. Daar is nu verandering in gebracht door Erik Caris, die in juni 2017 in Nijmegen promoveerde op zijn studie ‘De Munsterabdij van Beate Marie in Roermond’.

Waarschijnlijk is er geen monument dat de chauvinistisch ingestelde Roermondenaar zo aan het hart gaat als de Munsterkerk. De kerk is een symbool van de stad, bezongen in diverse carnavalsliedjes, en uiteraard laat Roermond niet na om te benadrukken dat ze ligt aan het mooiste plein van Nederland, of toch in elk geval van Limburg. Nog steeds kunnen de emoties flink oplaaien als het om de kerk gaat. Zo werd er gul gegeven toen het grafmonument voor Gerard IV en zijn gemalin moest worden hersteld, maar het blijkt ook uit de wijze waarop sommigen de wetenschappelijke discussie over de ouderdom van de tombe benaderen: twijfels over de ouderdom zijn niet welkom.

Monumententrauma

Daarom lijkt het ook niet zo vreemd dat de sloop van het oude klooster (1924) de stad zijn eerste ‘monumententrauma’ bezorgde. In 1924 werd na meer dan zestig jaar discussiëren en plannen maken, het zogenoemde ‘oud klooster’ afgebroken. De algemene veronderstelling was dat deze gebouwen van weinig historische waarde waren, totdat tijdens de afbraak opeens bleek dat men ook bezig was om waardevolle bouwfragmenten uit de dertiende eeuw in de afvalcontainers te mikken. Een emotionele reddingsactie die op touw werd gezet door dr. J. van Gils en enkele medestanders, kwam te laat.
De affaire liet diepe sporen na, nog jaren nadien wezen de direct betrokkenen beschuldigend naar elkaar en ook nu wordt er met enige regelmaat over de sloop geschreven (onder andere door mij, zie <hier>).

Toch is Caris eigenlijk de eerste die een diepgravend onderzoek heeft gedaan naar de sloopkwestie. In zijn boek betoogt hij onder andere dat Roermond in die tijd helemaal niet zo betrokken was bij het wel en wee van de kloostergebouwen. Van Gils begon pas te protesteren toen het feitelijk al te laat was maar liet in de voorafgaande periode helemaal niet van zich horen. De emotionele wijze waarop met name Van Gils vervolgens het debat voerde, lijkt de discussie over de sloop in de jaren nadien echter blijvend te hebben beïnvloed. Volgens Van Gils c.s. waren het ‘de Hollanders’ van Monumentenzorg die onverschillig met het Roermondse erfgoed waren omgegaan, en die werden in niet mis te verstane termen weggezet als anti-roomse cultuurbarbaren. Typisch voor de gebezigde taal en het niveau van de discussie was de smeekbede die in 1924 verscheen in het katholieke dagblad De Tijd: “Van de Noormannen, verlos ons heer”, heette het daar.

Nog steeds wordt Jan Kalf, de eerste directeur van de Rijkscommissie voor Monumentenzorg in Roermondse historische kringen aangewezen als de kwade genius achter de sloop van het oude klooster, maar volgens Caris was Kalf nu juist een van de weinigen die zorgvuldig handelde, die als enige pleitte voor het behoud van het oude Poortgebouw aan de Hamstraat en die zich in zijn oordeel alleen liet leiden door zijn kennis van de monumentale waarde van de gebouwen. Dat hij in Roermond door sommigen nog steeds als de zwarte piet wordt aangewezen, is niet terecht.

Koepeldak

Over hoe dat oude kloostercomplex er oorspronkelijk uitzag, is het een en ander bekend van oude foto’s, prenten en plattegronden maar toch zijn er ook nog veel onduidelijkheden. Zo werd de kerk bijvoorbeeld zwaar beschadigd tijdens de stadsbrand van 1665, waarna een nieuw koepeldak en een nieuwe klokkentoren werden gebouwd. Maar van de situatie vóór 1665 weten we maar weinig, van het oude koepeldak zijn geen afbeeldingen. De oudste betrouwbare afbeelding van het klooster is de tekening die Jan de Beijer omstreeks 1740 maakte, en toen was het huidige citroenpersvormige koepeldak al zo’n zeventig jaar oud.

Dat ‘moderne’ koepeldak heeft ongeveer dezelfde vorm als dat op de Paltskapel in Aken, dat eveneens in deze tijd moest worden hersteld. In Aken was het oorspronkelijke koepelgewelf een stuk platter, en te vergelijken met het dak van een circustent. Ook het Roermondse koepeldak had oorspronkelijk waarschijnlijk die opzet.

Torens van het westwerk

Nog belangrijker was de vraag hoe het westwerk er oorspronkelijk heeft uitgezien. Die kwestie kwam nadrukkelijk aan de orde toen de Munsterkerk in de jaren 1860 opnieuw werd gerestaureerd en Pierre Cuypers een restauratieplan presenteerde waarbij hij aan de westkant twee hoge torens voorstelde. Dat was niet niets, want de plannen betekenden een enorme gedaantewisseling. Tot dan had de kerk een horizontale opzet, maar door de toevoeging van torens kreeg ze een verticale optiek. Logisch dus dat ook daarover in Roermond fel werd gediscussieerd, met notaris en oudheidkundige Charles Guillon als belangrijkste tegenstander van Cuypers.

Ontwerptekening van Cuypers, waarbij de kerktorens aan de westkant twee geledingen hoog waren. Later werden dat er drie. Foto: collectie RCE/Amersfoort

Cuypers stelde dat het westwerk oorspronkelijk twee torens had, en beweerde dat er aanzetten waren te zien, die daar op wezen. Met andere woorden: Die twee torens waren er volgens hem aanvankelijk geweest, of ooit zo gepland. Guillon, die destijds ook de kerk onderzocht, bestreed dat. Cuypers kreeg echter steun van niemand minder dan de beroemde architect Viollet-le-Duc, de man die onder meer de Notre Dame in Parijs restaureerde. Hij werd nu door de gemeenteraad uitgenodigd om de kerk te onderzoeken, hetgeen op een middag in augustus 1863 plaatsvond. Ook Viollet-le-Duc meende dat er aanzetten van twee torens te zien waren en zou hebben uitgeroepen dat wie het daar niet mee eens was, naar de duivel kon lopen. Guillon legde zich in elk geval bij het oordeel van Viollet-le-Duc neer, met als gevolg dat aan de westkant de twee hoge torens verrezen die wij nu kennen.

Maar hadden Viollet-le-Duc en Cuypers gelijk en had de kerk oorspronkelijk inderdaad twee westtorens? Of de aanzetten voor deze torens er inderdaad waren, is niet meer te controleren. Als ze er destijds al waren dan werden ze uitgewist door de restauratie die Cuypers uitvoerde, maar Caris heeft zijn twijfels en maakt aannemelijk dat er oorspronkelijk maar één toren aanwezig was. Het opmerkelijke is dat hij dit doet op grond van bekende kaarten en prenten, waar iedereen tot nu langsheen lijkt te hebben gekeken. Daarnaast vergelijkt hij de plattegrond van het westwerk met een andere abdijkerk uit ongeveer deze tijd, namelijk die van Rolduc in Kerkrade. De twee plattegronden zijn nagenoeg identiek, en Rolduc had en heeft één toren. Ook in Roermond lijkt de Munsterkerk oorspronkelijk slechts één hoge gotische piek te hebben gehad, met daarachter een vlak koepeldak.

 

 

 


Erik Caris, De Munsterabdij van Beate Marie in Roermond. Architectuur, bouwgeschiedenis en sloop van een cisterciënzer vrouwenklooster, Roermond 2017.