Tag: Gerard IV Roermond

Liet hertog Karel het praalgraf in de Munsterkerk restaureren?

Foto: RCE, Amersfoort

De beelden van graaf Gerard IV van Gelder en zijn gemalin Margaretha van Brabant in de Munsterkerk zijn rond het jaar 1500 rigoureus gerestaureerd. De kern van de beeldengroep uit omstreeks 1240 is nog intact maar tegen het begin van de zestiende eeuw vonden op initiatief van de toenmalige hertog van Gelder ingrijpende herstelwerkzaamheden plaats.

Dat betoogt kunsthistorica dr. Jitske Jasperse, een specialist in middeleeuwse kunst en tegenwoordig werkzaam aan de Universiteit van Madrid in twee artikelen over de tombe. Jasperse baseert haar conclusies voor een gedeelte op een onderzoek naar de kleding van graaf en gravin die eerder zou passen bij de tijd van rond 1500 dan die van 1240.
Daarnaast zou een restauratie rond dat jaar passen bij het optreden van hertog Karel van Gelder (1467-1538). Deze was omstreeks die tijd verwikkeld in een strijd met onder andere Bourgondië en de Habsburgers om het behoud van de zelfstandigheid van Gelder en om erkenning van zijn positie als hertog.

“Er bestaat weinig twijfel over dat omstreeks 1500 flink is gewerkt aan de beelden,” laat dr. Jasperse telefonisch weten. “Dat de kleding van de graaf en gravin elementen bevat die niet in de dertiende eeuw thuishoren, is duidelijk. Maar ik heb geprobeerd om los te komen van het debat over de ouderdom van de beelden, en heb vooral gekeken naar de vraag waarom de tombe gerestaureerd zou zijn. Zo ben ik meer naar hertog Karel gaan kijken. Wat zou hij met zo’n restauratie te winnen hebben? Wat waren zijn strategieën?
“Voor Karel was het van groot belang om zich te presenteren als telg van een oude dynastie. Bloedbanden bepaalden immers zijn positie en legitimeerden zijn status en macht. Om die reden liet hij ook verschillende genealogieën opstellen.”

Karel van Gelre zette dus alles in het werk om zijn vorstelijke status te legitimeren. Ook een restauratie van de toen al eeuwenoude tombe in de Munsterkerk zou volgens Jasperse in dat kader passen. Bovendien was dat iets wat ook door andere dynastieën en vorsten met regelmaat gebeurde.
Jasperse: “Voor de middeleeuwers waren dergelijke beelden niet alleen kunstobjecten, ze dienden ook ter nagedachtenis, en voor de latere generaties ook als legitimatie van de macht. De beelden onderstreepten als het ware de lange geschiedenis van een dynastie en waren daarom ook belangrijk voor de latere vorsten.”

Dat er aan de beelden is gewerkt en dat bepaalde onderdelen niet geheel passen bij dertiende-eeuwse beelden, is al door meer schrijvers aangestipt. Het meest vergaand daarin gingen Dorothea Schulz en Bert van Bommel, die in studie uit 2007 betoogden dat er zó veel zaken niet hoorden bij middeleeuwse beelden, dat ze waarschijnlijk in de zestiende eeuw helemaal opnieuw zijn gemaakt, naar het voorbeeld van de toen nog bestaande ‘originelen’. De beelden zoals we ze nu kennen, zouden dan kopieën uit de zestiende eeuw zijn.

Jasperse: “Dat geloof ik niet. In de zestiende eeuw was het heel gewoon om beelden ingrijpend te restaureren. De opvatting over restaureren was in die tijd anders dan nu. Juist omdat de beelden een functie hadden in de legitimatie van een dynastie, had men er geen probleem mee om er elementen aan toe te voegen, weg te laten of te veranderen. De beelden in de Munsterkerk zien er heel middeleeuws uit. Als ze in de zestiende eeuw nieuwe beelden hadden laten maken, zouden ze niet zo hun best hebben gedaan om die er zo middeleeuws uit te laten zien. Dan hadden ze er gewoon moderne, zestiende-eeuwse beelden neergezet.”

 

Opvallende overeenkomsten in de kleding van twee dames in de 16de-eeuwse grafleggingsgroep en de kleding van de gravin van Gelre. Foto links: HarrySegers.nl

 

Toch hebben de beelden volgens Jasperse in de zestiende eeuw een nieuw jasje gekregen. In haar artikelen wijst ze bijvoorbeeld op de overeenkomst in de kleding van de gravin van Gelre en die van een vrouwelijke figuur in de zogenoemde grafleggingsgroep, een aan de Meester van Elsloo toegeschreven werk dat zich eveneens in de Munsterkerk bevindt. Beiden dragen een geplooid onderkleed met hoog sluitende kragen, en beide dragen grote juwelen op de borst. Deze mode uit het begin van de zestiende eeuw past wel bij de houten beelden van de grafleggingsgroep, die omstreeks die tijd werden gemaakt, maar niet bij het beeld van de Gelderse gravin, die drie eeuwen daarvoor leefde.

U zegt het niet met zoveel woorden, maar u lijkt er bijna op aan te sturen dat de beeldengroep gerestaureerd zou kunnen zijn door iemand uit het atelier van de Meester van Elsloo.

“Nou… ik zou dat niet op voorhand willen uitsluiten. Als het atelier van de Meester van Elsloo in Roermond gevestigd was, dan zouden daar ook opdrachten voor het Munster vervaardigd kunnen zijn. Dat de grafbeelden van steen zijn, hoeft niet per se een probleem te vormen. Ik stel me de middeleeuwer voor als een pragmatisch ingesteld iemand. Ook een beeldensnijder moest opdrachten werven. Misschien heeft hij zichzelf aangeboden, of misschien is door de opdrachtgever wel gekeken of er niet iemand in de buurt werkzaam was, die deze klus kon doen.

Hoe moeten we de veranderingen aan de beelden concreet voorstellen?

“Ik denk dat bepaalde gedeeltes rond 1500 ernstig beschadigd waren. Die zijn weggehaald en er is iets nieuws voor in de plaats gezet. Je ziet er niets van omdat er door Cuypers in de negentiende eeuw een nieuwe verflaag is aangebracht, met bovendien een dikke laag vernis. Nauwkeurig onderzoek van de gebruikte steensoorten zou daar misschien meer duidelijkheid over geven.”


Meer lezen:

Jitske Jasperse, Illustere voorouders in ere hersteld. Karel van Gelre en de ‘restauratie’ van het grafmonument van Gerard IV van Gelre en Margaretha in de Munsterkerk te Roermond, in: De Maasgouw 135 (2016) 106-112.

Jitske Jasperse, Duke Charles of Guelders and the ‘restoration’ of the Tomb Monument of Gerard IV and Margaret in the Roermond Minster, in: Claudine Chavannes-Mazel en Anne-Maria van Egmond (red.),  Medieval art in the Northern Netherlands. New facts and features, Utrecht 2014, blz. 174-187.