Tag: Bomen Roermond

De opmars van de boom

Oosterse beuk in het stadspark Hattem. De boom werd mogelijk in 1868 geplant, bij de opening van de Michielsbrug. Foto: Harry Segers (www.harrysegers.nl)

De spanning was voelbaar in het kleine groepje nieuwsgierigen dat zich op die maandag 31 augustus 2015 al om acht uur ’s morgens had verzameld op het Munsterplein in Roermond. Die ochtend zou een 115 jaar oude Amerikaanse eik naast de Kiosk worden geveld. Onderzoek had uitgewezen dat de oude reus aan het eind van zijn Latijn was en dat er snel een noodkap moest plaatsvinden voordat er zware takken zouden afbreken met mogelijk ernstige gevolgen.

Maar er was ook twijfel en met name op de sociale media was het gefoeter niet van de lucht. Was de boom wel echt zo ziek? Er was toch niets aan te zien? Mede door de commotie op Facebook werd door het stadsbestuur besloten tot een second opinion, die vervolgens uitwees dat de boom wel ziek was, maar kap nog niet noodzakelijk. De oekaze om de boom te vellen werd daarna op het laatste nippertje ingetrokken. Alle terrasstoeltjes en tafeltjes van de horecazaken aan het Munsterplein die de voorafgaande avond waren opgeruimd, konden weer tevoorschijn worden gehaald. De kettingzagen bleven onaangeroerd, en de boom mocht blijven staan. Kosten van de hele operatie: een slordige tienduizend euro.
Het was niet de eerste keer dat er in de afgelopen jaren in Roermond opwinding ontstond over een boom. Enkele jaren daarvoor leidde de kap van een majestueuze rode beuk in de achtertuin van een huis aan de Swalmerstraat eveneens tot commotie. Ook daar speelde de vraag of de boom wel echt zo ziek was dat kap onvermijdelijk was. Vervolgens haalde ook de illegale kap van een accacia achter het oude kadaster de krantenkolommen. Recenter werd er actie gevoerd om te voorkomen dat aan de voet van de Wilhelminaboom (een beuk die in 1898 werd geplant ter gelegenheid van de achttiende verjaardag en troonsbestijging van koningin Wilhelmina) in het Kruiswegpark een parkeerplaats zou worden aangelegd met ongetwijfeld schadelijke gevolgen voor de boom.
Blijkbaar hebben we iets met bomen, of toch in elk geval iets met mooie oude bomen. Maar het is lang niet altijd zo geweest. Dat er zoveel waarde wordt toegekend aan bomen in de stad, is iets van betrekkelijk recente datum, bomen hebben er lang over gedaan om een plaatsje te veroveren in de steden en in de harten van hun bewoners. In de middeleeuwen werden er in de stad geen bomen geplant. Natuurlijk stonden er wel bomen in de tuinen die welgestelde burgers achter hun huizen hadden, en in de afgesloten kloostertuinen, maar niet of nauwelijks in wat wij tegenwoordig de ‘publieke ruimte’ noemen. En dat was een situatie die maar heel langzaam zou veranderen. Parken, met bomen omzoomde laantjes en boulevards werden nog in de achttiende eeuw door sommigen afgedaan als ronduit belachelijk. “Bomen horen niet in een stad,” schreef een Engelse criticus in 1770. “Het is net zo onzinnig als een straat met huizen aanleggen in een bos.”
In de tijd dat deze Engelsman schreef, was het idee dat bomen niet in een stad thuishoorden eigenlijk al ouderwets en achterhaald, maar het geeft wel aan hoe lang het duurde voordat groen in de openbare ruimte door iedereen geaccepteerd, laat staan gewenst werd.
Toch zijn bomen langzaam ook de steden binnengetrokken. Ze hebben de steden niet veroverd, want die blijven toch op de eerste plaats ‘stenig’. Maar wel hebben bomen in de loop van de eeuwen meer en meer het uiterlijk van de steden medebepaald. Bij het maken van nieuwe stedenbouwkundige plannen, spelen bomen of openbaar groen een belangrijke rol en dat lijkt een ontwikkeling die nog lang niet aan zijn einde is gekomen. Bomen en openbaar groen in een stad zijn heel normaal geworden, we vinden het zelfs een voorwaarde voor een prettige woonomgeving. In de beleving van velen hoort bij elk huisje een boompje (en een beestje) en in veel stedenbouwkundige ontwerpen is het groen net zo bepalend en belangrijk als de huizen die er omheen staan.
Ook in Roermond is die ontwikkeling er geweest, zoals we zullen zien.

De zestiende eeuw

Over bomen in het middeleeuwse Roermond is eigenlijk niets bekend, waarschijnlijk omdat ze er net als in de meeste andere Europese steden gewoon niet waren, of er niet toe deden. Althans niet in de openbare ruimte. Bomen stonden natuurlijk wel in de tuinen van het stedelijke patriciaat, en in kloostertuinen, maar in de stadsontwikkeling werd er geen rekening mee gehouden.
Pas in de tweede helft van de zestiende eeuw begonnen bomen in de Europese steden aan een voorzichtige opmars. Enkele steden in de Nederlanden speelden daarbij een voortrekkersrol, met name Den Haag, de zetel van de graven van Holland. Den Haag was niet ommuurd, werd daardoor ook nooit formeel een stad en had een relatief lage bevolkingsdichtheid. Mede daarom was er veel ruimte voor tuinen als de Buitenhof, langs de Hofvijver, de Vijverberg, en de Plantage. Beroemd was de Lange Voorhout, waar in 1536 in opdracht van Karel V vier rijen lindebomen werden geplant en die daarna al snel een populaire ‘promenade’ werd. Den Haag was daarmee ver voor op zijn tijd en de Lange Voorhout diende ongetwijfeld als voorbeeld voor latere projecten als de Lindenallee en Unter den Linden in Berlijn.
Maar Den Haag was een uitzondering. In de ‘echte’, ommuurde steden kwamen bomen aanvankelijk niet verder dan de stadswallen. De populieren die omstreeks 1550 op de stadswallen van Lucca (Italië) werden geplant, schijnen de eerste te zijn geweest. Ze werden er neergezet omdat de bomen door hun wortelstructuur de wallen zouden versterken, en omdat de wortels het een vijandig leger een stuk moeilijker zouden maken om de wal te ondertunnelen. Niettegenstaande het militaire doel, waren en zijn de lommerrijke stadswallen van Lucca sindsdien een bijzonder populaire plaats om op warme dagen verkoeling te zoeken.
De steden in de Nederlanden bleven niet lang achter. In 1579 werden in navolging van Lucca ook in Antwerpen bomen (lindes) geplant op de stadswallen, soms in een dubbele rij, soms drie achter elkaar. In de Hollandse steden (bijvoorbeeld in Amsterdam en Leiden, maar ook in een stad als Kampen) werden daarnaast al sinds de zestiende eeuw bomen langs de grachten gezet. Bomen in de stad, vóór elk grachtenpand een boom, dat was een absolute nieuwigheid die in het buitenland bijzonder de aandacht trok.

Plantagien van olmen

Fragment van de kaart van Herman Janssens, met langs de noordelijke vestingwerken de ‘plantagien van olmen’.

Op 13 maart 1665, kort voor de noodlottige tweede stadsbrand, verordonneerde de Roermondse magistraat om “plantagien van olmen te doen, om de Vesten”. Direct bij de stadsmuur dienden dus olmen (iepen) te worden geplant. Op de bekende kaart die landmeter Herman Janssens enkele jaren later vervaardigde, zien we die bomen inderdaad terug langs de noordelijke vestingwerken, de huidige Wilhelminasingel. Van de Rattentoren tot aan de St.-Janspoort verrees een dubbele rij bomen, met ertussen een pad. Vanaf dat punt tot aan de Cattentoren stond er langs dat pad slechts een enkele rij bomen. Het aardige is dat die rij bomen ook te zien is op een schilderij dat omstreeks dezelfde tijd werd gemaakt, alleen lijken daar aan beide kanten van de stadsmuur bomen te staan.
Op de kaart van Janssens zijn verder alleen maar bomen ingetekend op plaatsen waar die verwacht konden worden: in particuliere- en in kloostertuinen. Bij het Minderbroedersklooster tekende Janssens een naar het schijnt bijzonder exemplaar dat het middelpunt lijkt van een mooi aangelegde tuin. Opvallend is ook de boomgaard op het terrein van het klooster Mariëngaard. Ook op het ommuurde terrein van het Munster stonden bomen. Herman Janssens gaf ze aan op zijn kaart en later zijn er ook te zien op een tekening van Jan de Beijer.
In heel Roermond lijken er maar twee bomen langs de openbare weg te staan, waarschijnlijk twee lindes. Een stond er bij een kapelletje net buiten de muren van de Voogdij, ongeveer op de plaats van het huidige Wilhelminaplein. De andere stond bij een kapelletje nabij het Kruisherenklooster, aan het einde van de Hamstraat.

Bomenbeleid

In de Handelingen van de Magistraat wordt niet veel gemeld over bomen, maar toch dringt langzaam iets door van een ‘bomenbeleid’, ook al had dat in eerste instantie alleen betrekking op bomen die buiten de vesting stonden. Een paar keer wordt gesproken over een stadsboomgaard in de Hatenboer. De bomen daar werden in 1677 gekapt, maar in 1745 werden er liefst 500 nieuwe geplant.
In 1709 lijkt de magistraat zich voor het eerst zorgen te maken over bomen. Aan de Buitenop stonden jonge boompjes die mogelijk te lijden hadden van daar in de buurt grazend vee. In elk geval vindt het stadsbestuur het nodig een verbod uit te vaardigen om de bomen te beschadigen en wordt er zelfs een opzichter aangesteld om het zaakje in de gaten te houden. Ook in de jaren daarna blijven de bomen aan de Buitenop om zorg vragen want als de opzichter vier jaar later overlijdt, wordt prompt een opvolger aangesteld. Er blijken dan ook lindes te staan bij de Steenen brug en de Kraanpoort, die door de gemeente worden onderhouden.

Kapellerlaan

De Cours de la Reine in Parijs, september 2016.

In de zeventiende en achttiende eeuw was het aanplanten van bomen ter bevordering van het stadsschoon in tal van steden al gebruikelijk. Vaak ging dat gepaard met een vorm van recreatie. Bomen omzoomden bijvoorbeeld de populaire maliebanen, om voor schaduw te zorgen. In metropolen als Parijs werden ruimtes gereserveerd als de nog steeds bestaande Cours de la Reine, waar de aristocratie recreatieve ritjes in een rijtuigje maakte, om te zien en om gezien te worden. De Cours de la Reine was een beroemde, met bomen verfraaide straat. In de verlichte steden werden verder parken aangelegd. Een van de vroegste voorbeelden is de Hofgarten in Düsseldorf, oorspronkelijk de tuinen behorend bij de residentie van de Keurvorsten maar in 1769 binnen de stadsmuren getrokken “zur Lust der Einwohnerschaft”. Daarmee werd de ruim 27 hectare grote Hofgarten de eerste openbare ‘Volksgarten’ van Duitsland, twintig jaar eerder dan de beroemde Englischer Garten in München, die overigens wel meer dan tien keer zo groot is.
Van de met bomen omzoomde grachten van de Hollandse steden, is wel geopperd dat die beschouwd moeten worden als de calvinistische versie van een park: een groene zone zonder overdreven praal en opsmuk.
In Roermond ontbrak die grandeur. Het is twijfelachtig of de weg in het drassige gebied langs de noordelijke vestingwerken, waar in 1665 bomen langs werden geplant, als een echte ‘promenade’ werd gebruikt. Maar ook hier drong langzaam een besef van stadsschoon door, waarbij de aanleg van de Kapellerlaan in 1730 een soort doorbraak was, met aan beide kanten een rij iepen en enkele lindebomen nabij de Kapel in ’t Zand. De uiteindelijke zorg voor de bomen berustte bij de gemeente, die daarvoor een zekere Jacobus van Kessel in dienst nam. Voor een vergoeding van 48 gulden moest die gedurende drie jaar de bomen verzorgen, waar nodig nieuwe planten en exemplaren die uit het lood waren gewaaid weer rechtzetten.
De Kapellerlaan was op de eerste plaats een verkeersweg naar de Kapel in het Zand, maar wie weet werd hij door mondaine Roermondenaren wel gebruikt om er een recreatieve wandeling te maken. Juist in de achttiende eeuw waren dit soort alleeën met name onder jongeren bijzonder populair, omdat ze de gelegenheid boden om elkaar in een minder formele omgeving te ontmoeten.
En ook al lag de Kapellerlaan dan buiten de stadsmuren, het is duidelijk dat bomen steeds belangrijker werden in de stedelijke omgeving. Op de kaart die graaf De Ferraris in de jaren 1770 maakte lijken de bomen langs de Kapellerlaan voor het eerst weergegeven. Maar het is niet de enige laan, want ook bij Hattem werd er een aangelegd die in een kaarsrechte lijn naar de Roer liep. De laan is ook nog herkenbaar op de Tranchot-kaart uit het begin van de negentiende eeuw.
Voor het groen in de stad was de Kapellerlaan aan het einde van de negentiende eeuw nog om een andere reden belangrijk. Siertuinen werden tot dan uitsluitend aangelegd aan de achterzijde van een woning, en bevonden zich dus helemaal in het privé-domein. Maar langs de Kapellerlaan verrezen toen vrijstaande villa’s die niet zelden een royale tuin aan de straatkant hadden. Dat waren dus tuinen in een stedelijke omgeving die deel uitmaakten van het ‘publieke landschap’. Zo’n aaneengesloten rij voortuinen, ongetwijfeld ook met bomen, bleef in Roermond lange tijd een unicum. Binnen de huidige singelring hebben tot op de dag van vandaag alleen de omstreeks 1907 gebouwde huizen aan de oostkant van de Godsweerderstraat een voortuintje.

De Doolhof

De Doolhof, het eerste Roermondse stadsparkje op de kaart van Lecluyse uit 1839

Een nieuwe ontwikkeling werd ingeluid met de ontmanteling van de vesting en het slechten van de stadsmuren, een proces dat in Roermond in de achttiende eeuw begon en dat tientallen jaren zou duren. Tuinen en parken waren overal al gemeengoed geworden, maar in de Roermondse binnenstad was daarvoor geen plaats. Dus week men (zoals in vele andere plaatsen) uit naar locaties net buiten de vesting.
In 1813 werd tussen Rattentoren en St.-Janspoort het park De Doolhof aangelegd. Het had bepaald niet de allure van de Düsseldorfer Hofgarten, enkele tientallen kilometers verderop, maar toch… Het ‘bosquint’ is fraai weergegeven op de kaart die door Lecluyse in 1839 werd getekend: een park met slingerende paadjes, waterpartijen en al met al een typisch product van de Engelse landschapsstijl, die (in tegenstelling tot de formele Franse stijl) probeerde de natuur na te bootsen.
In 1826 werd (nog altijd buiten de stadswallen) tussen Venlosepoort en Nielderpoort, het huidige Wilhelminaplein en Godsweerdersingel, een nieuwe ‘wandeling’ aangelegd. Er verscheen daar een dubbele bomenrij, die in zuidelijke richting werd uitgebreid met meer bomenrijen. De dubbele bomenrij, waarbij de weg werd verdeeld in drie vakken, was typisch voor die tijd. Oorspronkelijk waren de buitenkanten bestemd voor wagens en paarden en was de middenbaan voor de wandelaars. Later werden er stoepen aangelegd en werd de middenzone gebruikt als groenstrook, maar soms ook als parkeerplaats.
In 1837 volgde een wandeling over de huidige Willem II Singel, tot aan de plaats waar ooit de Extertoren stond, ongeveer waar nu de Koninginnelaan uitkomt op de Willem II Singel. Ook hier stond een dubbele bomenrij.
Na de demping van de stadsgracht en de sloop van de muren ontstonden uit die wandelingen de ‘aaje’ en de ‘nuuje’ boulevard respectievelijk de Willem II-singel en Godsweerdersingel. In het woord boulevard klinkt nog steeds de oorspronkelijke militaire functie van die gebieden door, want het is afgeleid van ‘bolwerk’.
Op het terrein van het voormalige Kruisherenklooster (1784 gesloten en kort daarop gesloopt), ontstond een groot plein, dat op de kaart van Lecluyse (1839) ‘paradeplaats’ werd genoemd. Hier oefende en exerceerde het garnizoen, dat even verderop was ondergebracht in de gebouwen van de munsterabdij. Interessant is dat hetzelfde plein op de minuutkaart die in 1811 werd vervaardigd een ‘place publique’ werd genoemd, een openbaar plein. Op de later vervaardigde kaart van Lecluyse is te zien dat er een dubbele rij bomen was geplant, ongeveer vanaf het punt waar de Kloosterwandstraat (‘Achter Clooster Wand’) uitkomt op de toen nog onbebouwde zuidkant van de Hamstraat. De bomenrij ging vervolgens de hoek om langs de Kruisherenstraat en liep verder tot ongeveer aan de huidige Cornelisstraat.
Ondanks de bomen werd er niet bijzonder veel werk gemaakt om deze ‘Place publique’ om te toveren tot een aantrekkelijk stadsplein. Het garnizoen dat werd gevestigd in de gebouwen van de Munsterabdij, vormde het in elk geval snel om tot een exercitieplaats. Later kwam het terrein van de abdij steeds nadrukkelijker in beeld om er een stadsplein van te maken.
Toch werden er voor dit gebied ook nog andere plannen gemaakt, waarbij bomen een belangrijke rol speelden. Zo werd kort voor 1900 overwogen om hier een veemarkt te vestigen, die beplant zou worden met tientallen bomen om het vee tijdens zomerdagen voor de hitte te beschermen. Ook een kleiner perceel aan de Knevelsgraaf kwam in beeld om er een veemarkt te vestigen. Het had een groene oase in de boomarme stad kunnen zijn, maar uiteindelijk ging het plan op geen van de twee locaties door.
Toen in 1839 ook nog een nieuwe wandeling werd aangelegd waar zich nu de Minderbroederssingel bevindt, was praktisch de hele stad omringd door bomen. Enkele lindes die in 1839 langs de Minderbroederssingel werden geplant, staan er mogelijk nog steeds. Het betreft de bomen die nu in de tuin van de Minderbroederskerk staan. Uit een foto uit 1920 blijkt in elk geval dat op het terrein van de Minderbroederskerk toen dezelfde bomen stonden als nu, en dat het toen al geen jonge boompjes meer waren. Deze lindes zijn mogelijk de oudste bomen in de binnenstad.
Weliswaar buiten de stad, maar eveneens oud, zijn de eiken achter de tennisvelden bij Hattem. Daar is nog een oude laanstructuur zichtbaar in het weggetje dat tussen kolossale eiken naar boerderij Jongenhof in Lerop voert. De laan wordt doorsneden door de spoorlijn, wat doet vermoeden dat de eiken ouder zijn dan de aanleg van het spoor in het begin van de jaren 1860.

De lindes op het terrein van de Minderbroederskerk in 1920. Mogelijk zijn deze bomen in 1839 geplant en daarmee de oudste bomen in de Roermondse binnenstad.

Herinrichting

De singels zijn in de loop van de jaren al vele keren opnieuw ingericht, en vaak ging dat gepaard met kap van de bomen en nieuwe aanplant. De oorspronkelijke bomenrij langs de Kapellerlaan werd al in 1793 voor de eerste keer geveld, mogelijk op last van het Franse bezettingsleger en met een militaire reden.
Ook het uiterlijk van de Singels veranderde al verschillende keren. De dubbele bomenrijen verdwenen, stoepen werden breder, en later werden er fietspaden aangelegd. Ook de boomsoorten veranderden, maar tot nu werd het beeld bepaald door inheemse, althans Europese soorten. Daarin is nu verandering gekomen, want bij de recente reconstructie van de oostelijke singels werden daar valse christusdoorns geplant, een Amerikaanse soort die hier niet van nature voorkomt. Het is een snelgroeiende soort, met een flinke kruin die het ook in een omgeving met luchtverontreiniging goed doet.
De keuze voor deze boomsoort is ontstaan na een soort afvalrace, legt bomenspecialist René Camp van de gemeente Roermond uit. “Onze belangrijkste overweging is dat een boom zich prettig moet voelen want we gaan ervan uit dat zo’n bomenrij tientallen jaren moet blijven staan. Lang niet alle inheemse soorten voelen zich thuis in een stad, dus die vallen af. Maar we moeten ook kijken naar het onderhoud en naar de overlast die een boom kan veroorzaken. Lindes wil niemand meer voor zijn huis vanwege de druip. En we willen bijvoorbeeld ook niet dat de monumentale singelwanden achter een bomenrij worden weggestopt. Zo valt er een hele reeks bomen af en kom je uiteindelijk tot een keuze.”
Toch zitten er ook nadelen aan. “Vanuit het oogpunt van biodiversiteit is het jammer dat er exoten zijn neergezet,” zegt bioloog Reinier Akkermans. “Als je biodiversiteit nastreeft, moeten er inheemse bomen worden geplant.” Akkermans interesseert zich vooral voor insecten die zich thuisvoelen in bomen. “Een grove den of een eik zit vol leven, maar in die exoten zit helemaal niks. Dat gaat niet alleen ten koste van de insecten, maar ook van de dieren die op die insecten jagen. Het evenwicht is heel precair. Grootoor-vleermuizen zie je bijvoorbeeld met name bij lindes. Ik begrijp het allemaal wel hoor: lindes druipen en niemand wil die rommel op zijn auto. Alleen verdwijnt daarmee niet alleen het insectenleven, maar in het spoor daarvan ook vleermuizen en bepaalde vogelsoorten.”

Verticaal bos

Bosco Verticale van Stefano Boero in Milaan. Foto: Studio Boero.

De rol van bomen in het stedelijke landschap is door de eeuwen heen veranderd. De Roermondse binnenstad is nog steeds relatief bomenarm. Bovendien is de ring direct buiten de singels ook niet erg groen. Wat dat betreft komt Roermond er in vergelijking met Sittard en Maastricht bekaaid van af.
Toch lijkt de rol van bomen nog niet uitgespeeld. René Camp: “Wat je in de toekomst zal zien is dat er rekening moet worden gehouden met de klimaatwijziging en de mondialisering. Je ziet nu al dat boomziektes over de hele wereld worden verspreid, bijvoorbeeld de essentakziekte, die uit Azië is komen overwaaien. De oplossing daarvan ligt volgens mij in diversiteit. Maar dat heeft ook gevolgen voor het uiterlijk van de steden. De tijd dat we twintig bomen van dezelfde soort achter elkaar kunnen zetten, is voorbij. Want wordt één boom in een rijtje ziek, dan duurt het niet lang of die anderen worden het ook.”
De klimaatwijziging en de groeiende behoefte aan landbouwgrond spoort ook anderszins aan tot nieuwe ideeën over bomen in de stad. Een van de meest radicale voorbeelden is het Bosco Verticale (verticale bos) van de Italiaanse architect en hoogleraar Stefano Boeri. In Milaan bouwde Boeri twee woontorens van 110 en 76 meter hoogte, waar in grote terrasbakken samen meer dan 900 bomen en 2000 struiken werden geplant. Geen bonzai-achtige dreumesen maar bomen en struiken met een hoogte van drie tot negen meter. Zouden die bomen gewoon in de grond zijn geplaatst dan zouden ze volgens Boeri een bos van ongeveer 7000 vierkante meter vormen. Het blijft niet bij het Bosco Verticale in Milaan. Op dit moment bouwt Boeri een vergelijkbare woontoren van 36 verdiepingen in Lausanne, ‘ La Tour de Cèdres’ waarin behalve 100 cederbomen ook 6000 struiken en 18.000 planten zijn voorzien.
René Camp: “Op een heel bescheiden schaaltje zijn we in Roermond natuurlijk ook al aan de slag met gevelbegroeiing. Kijk naar de muur aan de St.-Wirosingel. Het is heel kleinschalig, maar je ziet wel al dat het mussen aantrekt en insecten. Weet je bomen zijn ooit jong en vitaal en op een gegeven moment gaan ze dood. En dan planten we weer nieuwe. Het is een verhaal dat nooit ophoudt.”


Verder lezen

Een mooi boek over de geschiedenis van bomen in de stedelijke omgeving is: H.W. Lawrence, City Trees. A historical geography from the Renaissance through the nineteenth century, Charlottesville/Londen 2006. Over de betekenis van bomen op allerlei gebieden (kunst, nationalisme, economie) zie: Simon Schama, Landschap en Herinnering, Amsterdam 2007.