Italiaanse renaissance aan de Roer

In het Roerstadje Jülich, op ongeveer 45 kilometer afstand van Roermond, staat een van de eerste en belangrijkste renaissancegebouwen van Duitsland: het paleis dat de Italiaanse architect Alessandro Pasqualini daar ontwierp voor hertog Willem V (bijgenaamd ‘de rijke’) van Julich, Kleef en Berg.

Gebouwen met renaissance-invloeden zijn in de verre omgeving wel meer te vinden, maar vaak zijn die in hun kern nog gotisch en later verfraaid met elementen die aan het nieuwe Italiaanse bouwen werden ontleend. Het paleis in Jülich is daarentegen vanaf de eerste steen opgetrokken in de nieuwe stijl. Daarnaast is het een palazzo in fortezza, een paleis dat zich bevond in een versterking. In Jülich is die versterking de nog steeds aanwezige citadel, die destijds eveneens volgens de nieuwste inzichten werd aangelegd door Pasqualini.
Met de komst van Pasqualini naar het hof van hertog Willem V in april 1549, laten de kunsthistorici de renaissance aan de Nederrijn beginnen, althans voor wat betreft de bouwkunst. Toch zullen we zien dat ook bouwkundigen uit deze streek al bekend waren met de ontwikkelingen in Italië en zich daar door lieten inspireren. Bovendien konden bouwmeesters als Pasqualini voor het beeldhouwwerk een beroep doen op inheemse ambachtslieden die bekend waren met de nieuwe vormentaal en die ook wisten toe te passen, bijvoorbeeld als oudere, gotische gebouwen een nieuw ‘mediterraans’ jasje kregen. Niet alleen hadden deze inheemse vaklui de grond als het ware al geëffend voor de Italiaanse meester, zij begrepen ook wat van hen gevraagd werd.

Hoe belangrijk zij ook waren, toch zorgde het optreden van Alessandro Pasqualini in deze streek voor de doorbraak van het renaissance-bouwen. Wie was deze architect en hoe kwam hij in Jülich terecht?

Pasqualini in Nederland

Pasqualini werd op 5 mei 1493 geboren in Bologna, en zou omstreeks 1510 naar Rome zijn gegaan om daar te worden opgeleid als vestingbouwkundige en architect. Ongetwijfeld heeft hij daar de invloed ondergaan van de grote architecten in die tijd, als Donato Bramante en Rafaël.
In 1530 trok Pasqualini naar het noorden, mogelijk omdat de omstandigheden na de plundering van Rome door de legers van Karel V (1527) moeilijker werden, misschien ook omdat hij het buitenlandse avontuur zocht, misschien ook omdat hem mooie opdrachten in het vooruitzicht waren gesteld. Waarschijnlijk gebeurde dat op uitnodiging van Maximiliaan van Egmond, de zoon van Floris van Egmond, graaf van Buren en Leerdam. Vast staat dat hij in dienst trad van de graaf, misschien als opvolger van Romboud Keldermans, die eind 1531 overleed.
Pasqualini was een van de eerste Italiaanse architecten die naar de Nederlanden trok, maar niet de enige. De eveneens uit Bologna afkomstige Tomasso Vincidor was al in 1519 naar Brussel gekomen en zou later in Breda het kasteel voorzien van zijn galerij. Later was hier ook Donato di Boni uit Bergamo werkzaam, onder andere als ontwerper van de vestingwerken van Antwerpen (na 1542), en van fort Rammekens op Walcheren (1547).

Het waren niet alleen Italianen die hier de nieuwe beeldtaal introduceerden, Nederlanders gingen ook in Italië studeren. De bekendste uit het Maasland is Lambert Lombard uit Luik, die in 1538 in opdracht van prins-bisschop Erard de la Marck naar Rome werd gestuurd en die later het portaal van de St. Jacques-kathedraal in Luik helemaal in de Italiaanse renaissancestijl optrok.
Daarnaast werd ook de Italiaanse vakliteratuur gelezen. In dat opzicht was de vertaling van Serlio’s Regole generali di architettura van belang (1549, Pieter Coecke).

 In dienst van Egmond

De Italiaanse bouwmeesters in de Nederlanden hielden zich vaak bezig met vestingbouw, maar de eerste opdracht die Pasqualini in dienst van het huis Egmond voltooide, was de kerktoren van de St.-Pieterskerk in IJsselstein (1535). Deze toren, waarvan de vierkante onderbouw en de eerste achthoekige geleding nog origineel zijn, wordt beschouwd als het eerste monumentale bouwwerk van een Italiaanse renaissance-architect in noordwest-Europa. Daarnaast werkte hij in opdracht van Egmond ook aan het kasteel en (mogelijk) de St.-Elisabethskerk in Grave en aan de vestingwerken, kasteel en kerk in Buren.

Zijn aanstelling bij de Egmondse graven was niet van dien aard dat hij niet ook voor andere opdrachtgevers actief kon zijn, en de beloning was dat waarschijnlijk evenmin. Pasqualini was dan ook in mindere of meerdere mate actief voor andere (potentiële) opdrachtgevers en steden, waaronder Diest, Den Bosch, Kampen, Antwerpen, Middelburg en Amsterdam.

Op 24 december 1548 overleed Maximiliaan van Egmond, waarmee het dienstverband van Pasqualini onverwacht eindigde. Enkele maanden later, op 19 april 1549 trad hij formeel in dienst van de hertog van Jülich.

Burg Binsfeld

Zoals in Luik vóór het optreden van Lambert Lombard al renaissance-invloeden zichtbaar waren in bijvoorbeeld het prins-bisschoppelijke paleis, zo was dat in de streek tussen Maas en Rijn ook al het geval voordat Pasqualini hier zijn opwachting maakte. Een mooi voorbeeld bevindt zich iets ten zuiden van Jülich, waar een van de belangrijkste vazallen van de hertog, de in Wylre geboren Werner von Binsfeld in 1533 een groot en met een gracht omgeven herenhuis bouwde op de plaats van een ouder kasteel en voor een gedeelte op de fundamenten daarvan. Geheel in overeenstemming met de renaissance-ideeën had het huis een vierkante binnenplaats met een rijk versierde, geheel uit rode zandsteen gekapte loggia. Deze Burg Binsfeld (gemeente Nörvenich, Kr. Düren) is geen renaissance-paleis, en heeft nog gotische getrapte gevels. Maar de fraaie loggia maakt duidelijk dat het huis ook was bedoeld om prettig in te vertoeven en meer was dan een verdedigbare sterkte.

De loggia van Burg Binsfeld strekte zich oorspronkelijk uit langs het hoofdgebouw en aan twee daar aan grenzende vleugels. Alleen de galerij voor het hoofdgebouw is tegenwoordig nog intact. Een van de vleugels is gesloopt en maakte plaats voor nieuwbouw, bij de andere is de voormalige loggia dichtgemetseld.

Meester Arnd van Düren

Welke bouwmeester zou hier in deze tijd, vóór het optreden van Pasqualini, actief zijn geweest? De Duitse kunsthistoricus Franz Wolff Metternich wees in een artikel uit 1964 op een Meester Arnd van Düren, die in de jaren na 1533 betrokken was bij de restauratie en uitbreiding van Schloss Hambach, de zomerresidentie van de hertogen van Jülich. Meester Arnd nam voor dit kasteel de bouw van een grote erker (‘Uthlade’) voor zijn rekening, volgens de bouwrekening een ‘subtyl Werck’.

Wolff Metternich wijst op een aantal erkers met fraaie sierelementen die in dezelfde tijd in de streek werden gebouwd en veronderstelt dat ook deze werden gemaakt door Meester Arnd, bijvoorbeeld die van de Gymnicher Burg (Nörvenich, foto’s) of die van Schloss Burgau bij Düren. Al deze sierelementen, inclusief de loggia van Burg Binsfeld, zouden volgens hem zijn terug te voeren op één hand of op een groep samenwerkende steenhouwers met een lange ervaring en een goede opleiding. Deze groep rond Meester Arnd moet een wegbereider zijn geweest voor Pasqualini.

 

Het paleis in Jülich

In Jülich kreeg Pasqualini zijn grootste opdracht. Feitelijk bestond die uit drie delen: de bouw van het nieuwe paleis, van de citadel en het maken van een nieuwe stadsplattegrond van de stad die twee jaar eerder (1547) voor een groot gedeelte was afgebrand.
Het paleis dat Pasqualini ontwierp was een vierkant complex van drie verdiepingen rond een grote binnenplaats, die geheel was omgeven door een overdekte wandelgang. Op de hoeken stonden vierkante torens die volledig geïntegreerd waren in de vleugels. De belangrijkste gevel was die aan de oostkant. Daar bevonden zich op de tweede verdieping de hertogelijke vertrekken en ook de paleiskapel, waarvan het koor enkele meter uit de gevel naar voren springt.
Het hele gebouw was opgetrokken uit rode baksteen, waarvan vaststaat dat die nooit werd bepleisterd. De rode bakstenenvlakken werden afgewisseld met hardstenen en kalkstenen lagen of banden, die optisch voor een sterke horizontale werking zorgden. Boven de kruisvensterramen waren timpanen aangebracht.
Het uitspringende koor is het meest geleed en heeft door halfzuilen en pilasters in dorische en ionische stijl, nissen en halfronde ramen een verticale werking. Hier zijn ook versieringen aangebracht in florale motieven, maar ook in de vorm van runderschedels.

Het hertogelijk paleis is een voorbeeld van de ‘strenge renaissancestijl’ waarin de klassieke zuilenorden, de vormen en de verhoudingen werden toegepast, zoals die werden gepropageerd in de Italiaanse handboeken die Pasqualini in Rome al had bestudeerd. Een stijl waarmee ook de hertog kon pronken en zijn culturele bagage kon etaleren.

Met het begin van de bouw werd niet getreuzeld, want al twee weken nadat Pasqualini was benoemd tot ‘bawmeister’ werd, op 30 april 1549, de eerste steen voor het paleis gelegd. Vier jaar later (1553) was de oostgevel met kapel en hertogelijke woonvertrekken klaar, de noord- en de zuidgevels volgden aan het begin van de jaren ’60.

Ondanks de voorspoedige start heeft Pasqualini de voltooiing van het paleis in Jülich (1572) nooit meegemaakt want hij overleed in de zomer van 1559. Sowieso werd het paleis nooit afgebouwd volgens zijn plannen: de westelijke torens werden waarschijnlijk nooit gebouwd, en wat er wél stond werd in de jaren daarna veranderd of door oorlogshandelingen vernield. Zo werden de arcades al in de zeventiende eeuw afgebroken, en werd het oorspronkelijk drie verdiepingen tellende gebouw met een etage verlaagd.
In de tweede wereldoorlog werd Jülich volledig kapotgebombardeerd, maar Pasqualini’s werk werd hersteld: niet alleen het paleis en de citadel werden opnieuw opgebouwd, in de stad zelf werd het oude, na de stadsbrand van 1547 door Pasqualini ontworpen stratenpatroon aangehouden.

Pasqualini was een van de eerste architecten die in Nederland en aan de Nederrijn de klassieke, strenge renaissancestijl introduceerden, maar feitelijk was die stijl in Italië toen al achterhaald. Daar gingen architecten inmiddels veel losser om met klassieke maatverhoudingen en zuilenorden, en werkten in een veel vrijere stijl die maniërisme wordt genoemd. Ook in deze streek kreeg Pasqualini’s werk, hoe vernieuwend ook, geen navolging. Ook niet van zijn zoon en opvolger Maximiliaan.

Maximiliaan Pasqualini in Rheydt

Alessandro Pasqualini werd als hertogelijk bouwmeester opgevolgd door zijn zoon Maximiliaan (1534-1572). Waar het werk van Alessandro nog wordt beschouwd als ‘Italiaanse renaissance op Duitse bodem’ geldt Maximiliaan als een Duitse renaissance-architect. Hij voltooide het paleis in Jülich (1572), maar ontwierp bijvoorbeeld ook het stadhuis van Sittard en werkte onder andere aan de Zwanenburg van Kleef en aan het Schloss Grevenbroich. In deze periode (de Nederlandse opstand was al begonnen) lag het voor de hand dat hij ook de verdedigingswerken van een aantal Jülichse steden moderniseerde, bijvoorbeeld die in Heinsberg en Brüggen.

Min of meer in de buurt van Roermond staat nog één kasteel dat werd ontworpen door Maximiliaan Pasqualini, namelijk het Schloss Rheydt (Mönchengladbach), dat geldt als een fraai voorbeeld van Duitse renaissance. Het is tevens het enige gebouw dat Maximiliaan Pasqualini ontwierp voor een ander dan de Jülichse hertog, namelijk voor Freiherr Otto von Bylandt. Net als het paleis in Jülich had Schloss Rheydt een militaire functie: het was gebouwd achter bastions, en kazematten (die overigens nog aanwezig zijn) en omringd met grachten. Maar de renaissancegedachte dat het leven er ook was om van te genieten, is eveneens duidelijk aanwezig in de vorm van fraaie decoraties en een loggia.