Boerenschansen in de streek rond Roermond

De voormalige schans in Roggel

De geschiedenis van Limburg gedurende de tachtigjarige oorlog en de decennia daarna, is door Pierre Ubachs in zijn Handboek voor de Geschiedenis van Limburg eens omschreven als “uitsluitend krijgsgeschiedenis”. Natuurlijk ging het ‘gewone’ leven tot op zekere hoogte zijn gang, schreef Ubachs. Zoals altijd werd er ook toen getrouwd, gefeest, en gelachen… maar de oorlog was nooit ver weg.

Decennialang was het Maasdal het toneel van legers die op de doortocht waren, met alles wat daarbij leek te horen: plunderingen, strooptochten, gedwongen inkwartieringen, afpersing. De geringe discipline was voor een gedeelte te herleiden tot de achtergrond van de soldaten, grote delen van de legers bestonden uit huurlingen uit allerlei windstreken en vaak gerecruteerd uit de boerenstand. Daar kwam bij dat de oorlog enorm duur was, en de strijdende partijen voortdurend kampten met enorme geldtekorten. Altijd was het een probleem om de soldaten te betalen en altijd sluimerde daardoor het gevaar van muiterij. Stad en land moesten het ontgelden als de soldaten aan het plunderen sloegen.

Hoe probeerde de gewone burgerbevolking zich hiertegen te beschermen? Stadsbewoners konden zich terugtrekken achter de stadswallen, en de toegangspoorten sluiten. Die van het dorp zochten vaak hun toevlucht in de weinige stenen gebouwen: kerken en kastelen. Sommige kerktorens (bijvoorbeeld die in Heel of die in Thorn) zien er niet voor niets uit als versterkingen, met dikke muren en kleine muuropeningen die eruitzien als schietgaten. Aangenomen mag worden dat ze ook dienden als vluchttorens. Soms konde de dorpelingen ook terecht op het terrein van een nabijgelegen kasteel (bijvoorbeeld Horn of Hillenraedt), of verschansten zich in de kerk of achter de (soms hoge) muren van het kerkhof.

Vluchtschansen

In de meer afgelegen gebieden waar geen kasteel of ander gebouw was dat afdoende beschutting kon bieden, sloegen de boeren de handen soms ineen om hun eigen verdedigingswerken aan te leggen: de zogenoemde vluchtschansen, ook boerenschansen of veeschansen genoemd.
Het waren relatief eenvoudige verdedigingswerken die doorgaans in de nabijheid van stromend water of in een moerasachtige omgeving werden opgericht. Over het algemeen bestonden de schansen uit een rechthoekig terrein met een gracht eromheen en op het binnenterrein een wal die werd versterkt met struiken en mogelijk extra werd verhoogd door middel van een palissade. Op het binnenterrein werden soms (maar niet altijd) huisjes gebouwd, die dienden als tijdelijke onderkomens.
Opvallend is dat de grootste concentratie van dit soort vluchtschansen in Nederland is aangetroffen in Midden-Limburg.  Een in 2007 opgestelde inventarisatie door Michel Lascaris en Hans Renes meldt er maar liefst 35 in Noord- en Midden-Limburg. In de streek rondom Roermond werden er aangelegd in onder andere Heythuysen, Neer (de Elsenschans), Roggel, Beesel, Reuver, en Swalmen.
Ook in de Belgische Kempen zijn in deze tijd veel vluchtschansen aangelegd. Dat lijkt te zijn gebeurd in twee fases: in de periode 1594-1604 en tussen 1628-1642. Ook die schansen zijn dus in verband te brengen met de door oorlog geteisterde zestiende en zeventiende eeuw.
De grootte van de schansen liep uiteen: de zogenoemde Loherschans bij Belfeld had een oppervlakte van ongeveer 0,4 ha. De Ulikerschans bij Nederweert  was meer dan twee keer zo groot (1.10 ha.) Ook de breedte van de gracht verschilde. Soms was hij vier meter breed, maar die bij Belfeld was bijvoorbeeld negen meter breed. De wal achter de gracht zal doorgaans twee of drie meter hoog zijn geweest, en werd mogelijk beplant met doornstruiken.

De Roggelse schans op een kadastrale kaart uit het begin van de negentiende eeuw.

Functie

De schansen moeten worden beschouwd als vluchtplaatsen en hadden geen offensieve militaire functie. In die zin lijken ze een beetje op de middeleeuwse vluchtburchten, waarvan er mogelijk een heeft bestaan op in de buurt van Vlodrop Station. Ook daar zouden groepen mensen zich achter wallen hebben teruggetrokken in tijden van gevaar, en ook daar werden grachten gegraven die in Vlodrop werden gevuld met water uit de Rode Beek.
In een belangrijk artikel over schansen in een jaarboek van de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal beschouwt Wiel Luys de boerenschansen als opvolgers van de landweren, die in de 14de en 15de eeuw op verschillende plaatsen werden aangelegd.  De landweren werden soms aangelegd ter beveiliging van een grens, soms ook rondom een nederzetting, maar zouden in de 16de en 17de eeuw niet meer hebben volstaan.
Ook het ontstaan van de dorpsmilities en schutterijen aan het einde van de 16de eeuw wordt soms in verband gebracht met deze roerige tijden.
Dat de schansen een defensief doel dienden, blijkt onder andere uit een document dat in het begin van de 17de eeuw werd opgesteld door de inwoners van Moesel en Keent (Weert) waarin zij aangeven waarom ze zo’n schans willen aanleggen. Daarin wordt gesproken over de voortdurende overlast die de rondzwervende troepen veroorzaken, over de aanvallen op de dorpsbewoners, de afpersing, plunderingen en beschadigingen.

Organisatie

Het aanleggen van de schans vereiste een behoorlijke organisatie. Het stuk grond waar de schans op werd gevestigd, moest worden gehuurd of gekocht van de overheid of van een particuliere eigenaar. Vervolgens werd verwacht dat iedereen die gebruik kon maken van de schans ook zijn aandeel in het werk leverde, en er werden regels voor het leven op de schans vastgesteld.
Van verschillende schansen is nog een schansreglement bekend, onder andere van de schans in Moesel (Weert) en van de Elsenschans in Neer. In Neer kregen enkele inwoners van het dorp in 1643 opdracht om een geschikt terrein uit te zoeken, dat zij vonden in ‘seeckere bembt die Elsen genambt’. Deze Elzenbeemd werd daarna aangekocht van ene Adam vangen Bieck en zijn kinderen. Iedereen die dat financieel kon opbrengen, kon zich vervolgens inkopen in de schans, hetgeen hier gebeurde door 65 gezinshoofden. De schans lag aan de Rohrweg, tussen Neer en Buggenum.

Aan het hoofd van de Elsenschans stonden twee schansmeesters met ruime bevoegdheden. Ook in Moesel hadden twee schansmeesters het voor het zeggen. Onder hen stonden de zogenaamde rotmeesters, die het toezicht hadden op groepen (rotten) van 10-15 weerbare mannen en die de schansmeesters desgevraagd van adviezen konden voorzien.

Een aantal van de boerenschansen staan nog aangegeven op oude kaarten, en in sommige gevallen wijzen ook toponiemen nog op een voormalige schans, bijvoorbeeld in Beesel en in Roggel (waar trouwens de carnavalsvereniging De Sjansemaekers heet). Maar de meeste schansen zijn ten prooi gevallen aan de ploeg en aan verkaveling. De Roggelse schans ligt voor een gedeelte onder de drukke verkeersweg die er langs ligt (de Heldense Dijk). Soms zijn er informatieborden geplaatst.

Reconstructie van de Loherschans in Belfeld: de schans is omgeven door water, slechts toegankelijk over een brug en is versterkt met wallen.

Aantallen

Lascaris en Renes voegden aan hun artikel uit 2007 over vluchtschansen in Midden-Limburg een inventarisatie toe, waarin ze kwamen tot een aantal van 35. Recenter onderzoek aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland, waarbij kunstmatig opgeworpen verhogingen kunnen worden opgespoord, wijst er echter op dat het er nog veel meer kunnen zijn geweest. Waarschijnlijker is dat er in elk dorp en elk gehucht minstens één werd aangelegd.
Toch blijkt ook dat voorzichtig moet worden omgesprongen met dergelijke gegevens, omdat er nog te weinig bekend is over de boerenschansen. Zo zijn op het terrein van de Loherschans in Belfeld geen sporen van verkaveling gevonden, naar aanleiding waarvan onderzoekers zich hebben afgevraagd of deze schans dan wel moet worden beschouwd als een echte vluchtschans. Had hij misschien toch een militair doel, en huisden op het middenterrein geen vluchtende boeren, maar soldaten? Die laatsten zouden dan misschien in tenten hebben verbleven.
De Borg in Baexem werd lange tijd beschouwd als een voorloper van kasteel Baexem, maar lijkt eveneens een vluchtschans te zijn geweest. Maar die identificatie levert weer andere problemen op, want de schans zou dan niet direct in verband gebracht kunnen worden met de tachtigjarige oorlog. Archeologisch onderzoek in 2013 wees namelijk uit dat één van de twee bruggen over de gracht dateerde uit de overgangsperiode van middeleeuwen naar nieuwe tijd dus van vóór de Opstand.


Verder lezen:

  • Aarts, M., De Borg te Baexem: een vluchtschans en geen voorloper van kasteel Baexem, in: PSHAL 151, 2015, 219-222.
  • Henkens, J., Een schansreglement uit Weert, in: De Maasgouw 100 (1981) kol. 177-183.
  • Lascaris, M., en H. Renes, Vluchtschansen in Midden-Limburg. Boerenschansen uit de 16de en 17de eeuw als schuilplaatsen voor de plattelandsbevolking, in: Berichten KNOB 2007, 248-262.
  • Luys, W., Schansen, eens vluchtplaatsen voor de plattelandsbewoners tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), in: Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal, Jaarboek 5 (1985) 108-132.
  • Tichelman, G., (red.) De Loherschans aan de Leygraafweg te Belfeld (gem. Venlo, provincie Limburg).

Zie ook: www.graafschaploon.be