In de schaduw van Cuypers

Architect Carl Weber introduceerde de neogotiek in Limburg

Wie in Roermond denkt aan neogotische architectuur, denkt op de eerste plaats aan Pierre Cuypers. Logisch, want de invloed van Cuypers was groot, hij was in zijn lange leven bijzonder productief en hij heeft prestigieuze projecten op zijn naam staan, waaronder ongeveer zeventig kerken.

Toch werd de neogotische kerkarchitectuur in Limburg geïntroduceerd door een andere, veel minder bekende architect die eveneens vanuit Roermond opereerde. Dat was de zeven jaar oudere Carl (Karel) Weber die in 1852 in Amstenrade de eerste neogotische kerk in deze provincie bouwde. In Roermond is Weber vooral bekend als de ontwerper van een nieuwe torenspits van de kathedraal, die de in 1892 afgebrande spits verving. Dat ontwerp was tevens het laatste project van Weber, die toen al leed aan een oogziekte en later blind zou worden. De nieuwe spits werd geen onverdeeld succes. De voormalige gemeentearchivaris Mart Smeets noemde hem “buiten verhouding hoog opgetrokken” en niet erg geslaagd. Een lang leven was het bouwwerk in ieder geval niet beschoren want al in 1921 brak de toren tijdens een zware storm af. Weber maakte dat niet meer mee, hij overleed al in 1908, maar die afgeknakte spits en een carrière in de schaduw van Cuypers maakten dat hij in Roermond door velen is vergeten.

Ten onrechte, maakt André van Deursen duidelijk in een klein boekje dat in 2020 verscheen in de BONAS-serie: Biografieën en Oeuvrelijsten van Nederlandse Architecten en Stedenbouwkundigen. Weber was niet alleen een geslaagde architect, maar ook een ontwerper met een eigen, herkenbare stijl die tot navolging prikkelde.

Carl Weber in 1890

Jeugd in Keulen

Carl Weber werd in 1820 geboren in Keulen, waar hij opgroeide in de nabijheid van imposante kerken. Zijn geboortehuis stond op slechts enkele honderden meters afstand van de Kölner Dom, waar na honderden jaren stilstand vanaf 1824 opnieuw aan werd gewerkt om het gebouw eindelijk te voltooien. De familie Weber ging te kerk in een andere beroemde kerk, de romaanse Sankt-Gereon. Vincent Statz, later een van de belangrijkste Duitse neogotische architecten, was een klasgenoot.

Mogelijk heeft die omgeving met zulke indrukwekkende kerken en met name de bouw aan de Dom zijn belangstelling voor de architectuur geprikkeld. Vanaf 1845 stond Weber in ieder geval in Keulen ingeschreven als architect, maar over deze beginjaren van zijn professionele activiteit bestaan weinig gegevens. Zijn eerste echtgenote Emily, een dochter van de Earl of Aldborough, introduceerde hem mogelijk bij adellijke opdrachtgevers in het Rijnland maar als dat al zo was is er niets meer dat aan die periode herinnert. Veel meer dan een ontwerp waarvan niet zeker is of het daadwerkelijk werd gerealiseerd resteert er niet. Vast staat wel dat Weber zich omstreeks 1850 (tevens het sterfjaar van zijn vrouw Emily) begon te oriënteren op Limburg. Volgens Van Deursen was de belangrijkste oorzaak om de blik op Nederland te richten de dominante positie die Vincent Statz begon in te nemen als dé neogotische architect in het Rijnland waar niemand omheen kon, en vooral niet in Keulen. Dat beperkte niet alleen de markt voor andere architecten maar ook de expressieve mogelijkheden, vooral nadat Statz van de Keulse aartsbisschop de bevoegdheid kreeg om alle ontwerpen voor nieuw te bouwen kerken te beoordelen. Bovendien bestond in Limburg en Brabant na het einde van de Franse tijd en het herstel van de bisschoppelijke hierarchie een groeiende markt voor de kerkenbouw, terwijl de concurrentie hier beduidend kleiner was dan in Duitsland.

Naar Roermond

Weber was nog gevestigd in Keulen toen hij in 1851 de opdracht kreeg voor het bouwen van de kerk van Amstenrade, maar na zijn huwelijk met de Roermondse Jozephina Schieffer ging hij zes jaar later wonen aan de Kapellerlaan. Vanaf de jaren 1870 tot aan zijn overlijden in 1908 woonde hij aan de Pastoorswal 3.

Roermond, dat na het herstel van de bisschoppelijke hierarchie in 1853 een van de zeven Nederlandse bisschopssteden werd, ontwikkelde zich in die jaren tot een brandpunt van de neogotiek. In 1849 werd het Atelier Cuypers-Stoltzenberg opgericht dat zich volledig toelegde op neogotische kunstnijverheid en architectuur maar het was dus Weber die de neogotische kerkenbouw in Limburg introduceerde. Na de kerk van Amstenrade (1852) volgden de neogotische kerkjes van Montfort (1853) en Steyl (1854) en mogelijk was hij zelfs nog eerder actief in Panningen en Venray.

Drie fases

Van Deursen onderscheidt drie fases in het werk van Weber. In de eerste, tussen 1850 en 1870, liet hij zich vooral inspireren door de late gotiek van het Rijnland, wat resulteerde in een rijk gedecoreerde neogotiek. De kerken die hij bouwde, en dat waren er in die periode minstens zestien waarvan acht in Limburg, volgden de opzet van de Stufenhalle, een hallenkerk waarbij het middenschip en de twee zijbeuken onder één dak vielen.

De gewelven van deze vroege neogotische kerken waren doorgaans niet gemetseld (de kennis van de gotische constructiewijze was verloren gegaan) maar van hout waarover dan een gipslaag werd aangebracht. Daarom werd wel gesproken van ‘stucadoorsgotiek’. Na 1870 maakte Weber, daarbij vooral geïnspireerd door de Amsterdamse architect Alfred Tepe, zijn gewelven niet langer van hout maar van baksteen, die hij vervolgens niet bedekte met stuc. In die stijl bouwde hij onder andere de oude kerk van Maasniel, die aan het eind van de oorlog werd verwoest. Weliswaar was dit vooral een uitbreiding en vergroting van de bestaande kerk, maar de hand van Weber was daarin zo belangrijk dat het volgens Van Deursen echt een ‘Weberkerk’ werd.

In tegenstelling tot Cuypers, bleef Weber de neogotiek niet zijn hele leven trouw. De derde fase in zijn oeuvre, van circa 1880-1892, werd gekenmerkt door de bouw van negen neoromaanse koepelkerken in Brabant en Gelderland. Geen van die koepelkerken werd dus in Limburg gebouwd, maar hier stond wel een van zijn belangrijkste inspiratiebronnen, de Munsterkerk. Daarnaast haalde hij zijn inspiratie vooral uit Duitsland, waar ronde koepels echter zelden zowel aan de buiten- als aan de binnenkant zichtbaar waren en waar ze aan de buitenkant vaak de vorm van een puntdak kregen. “Een koepel die ook van buiten zichtbaar was, was een fenomeen dat door Weber zelf werd ontwikkeld,” schrijft Van Deursen. “Hij bouwde deze koepels op uit romaanse, barokke en klassieke elementen, waarmee hij in de negentiende eeuw in Nederland vernieuwend was.”

De kapel in De Weerd werd gebouwd op de grens tussen de voormalige graafschappen Horn en Gelre op een plek waar ook eerder al een kapel stond. De door Weber gebouwde kapel werd in 1911 weer gerestaureerd door de Roermondse architect Frans Dupont.

Weber en Roermond

In totaal werkte Weber aan ongeveer veertig kerken. Daarnaast ontwierp hij profane gebouwen als het raadhuis in Meerssen (1867) en een administratiekantoor aan de Abtstraat in Maastricht (1857) maar ook kerkinterieurs waaronder altaren, communiebanken en biechtstoelen die soms werden uitgevoerd door Roermondse ateliers zoals die van Oor, Lommen en Nicolas.

In Roermond voorzag hij in 1876 het stadhuis van een pleisterlaag. Bij die gelegenheid bracht hij tevens de drie dakkapellen aan en liet hij de oude entreedeur herplaatsen die tot dan op een zolder van het Godshuis lag. Daarnaast bouwde hij hier het redemptoristenklooster aan de Kapel (1865), de Sint-Jozefkapel in de Weerd (1861), het Vincentiusgebouw aan de Kruisherenstraat (1880, omstreeks 1970 gesloopt) en was hij mogelijk betrokken bij het ontwerp voor het huis van notaris Guillon aan de Swalmerstraat.

Ook het voormalige Bisschoppelijk College (1864) was een project van Weber. Voor die laatste opdracht was overigens ook Cuypers in de race, die de aanbesteding dus verloor. Ook de opdracht voor de kerk in Steyl (vanaf 1857) ging aan de neus van Cuypers voorbij en kwam terecht bij Weber. Een tegenslag voor Weber was echter dat restauratie van de Munsterkerk werd uitgevoerd door Cuypers, volgens ideeën die hij niet deelde. In het dispuut over die restauratie stelde Weber zich tegenover Cuypers op, waardoor de relatie tussen de twee architecten ernstig bekoelde.

Beeldbepalende koepelkerken

Tot in het begin van de jaren 1870 had Cuypers nog wat achterstand op Weber, daarna overvleugelde hij deze echter. Daarbij zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld dat Cuypers zich veel nadrukkelijker dan Weber manifesteerde in lezingen, debatten en congressen en dat hij mede door zijn omvangrijke netwerk uiteindelijk een van de voornaamste figuren werd van het katholieke reveil. Weber opereerde daarentegen veel meer op de achtergrond en werkte vooral in kleinere steden en dorpen. Dat in 1882, tijdens de bouw van de Sint-Petruskerk in Vught (de grootste en bekendste van Webers kerken) een deel van het noordelijke transept instortte, deed de carrière van Weber evenmin goed, al werd hij later van alle blaam vrijgesproken.

De oogziekte waar Weber aan leed, maakte het sinds 1895 onmogelijk om zijn vak nog uit te oefenen en dat jaar beëindigde hij zijn praktijk. Ondanks dat hij in de schaduw stond van Cuypers was zijn nalatenschap volgens Van Deursen toch imposant. “Webers koepelkerken werden beeldbepalend in het negentiende-eeuwse Nederlandse kerklandschap en vormen nu een bijzonder hoogtepunt in het kerkelijk erfgoed.”

Carl Weber overleed op 21 maart 1908 op 87-jarige leeftijd, en werd begraven op het Oude Kerkhof. Ondanks dat hij zijn grootste faam verwierf met zijn neoromaanse koepelkerken, is zijn grafmonument, niet ver van dat van Cuypers, in neogotische stijl ontworpen.

André van Deursen, Carl (Karel) Weber (1820-1908). Van stukadoorsgotiek tot koepelkerk, Hilversum 2020.


De Roermondse kathedraal met de door Carl Weber ontworpen neogotische spits. In 1921 brak de spits af. Foto © Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

 


Carl Weber en zijn eerste echtgenote Emily in 1850. Dat de echtelieden niet bijzonder opgewekt in de lens kijken heeft een reden: de foto werd enkele uren na het overlijden van Emily gemaakt, een voorbeeld van post mortem fotografie die in de negentiende eeuw niet geheel ongebruikelijk was. De armen van de overleden vrouw werden in positie gehouden met draadjes, de ogen werden opengehouden met stokjes. Weber bleef achter met een dochtertje van een jaar oud.