Archeoloog Nico van der Feest gaat door de knieën en trekt een paar scherven uit de modder. “Porselein en glas. Door die regen van de laatste dagen is het allemaal uitgespoeld. Je wilt niet weten hoeveel glazen oortjes ik hier al heb gevonden.”
We staan op het terrein achter het oude Commandantshuis aan de Markt, waar straks een grote H&M winkel moet verrijzen. Om ons heen: een doolhof van muurtjes, putten, trapjes, poeren en kelders. “Het glas dat we hier hebben gevonden is echt bijzonder,” zegt Van der Feest. “Ik weet dat iedereen in Roermond opveert als het weer over glas gaat, en wat we hier hebben gevonden is opnieuw speciaal.” Op zijn gsm laat hij foto’s zien van sierlijk gevormde glazen van gegraveerd glas. “Allemaal heel goed te dateren, tot op 20-25 jaar nauwkeurig.”
Een grotere puzzel vormen de bouwsporen die door de archeologen zijn blootgelegd. Een wirwar van mergelstenen putten, dikke muren van mergel, muren die zijn opgebouwd uit grote bakstenen van het formaat kloostermop, gemetselde afvoerkanalen. Hier een fragment uit de dertiende eeuw, daar iets uit de zestiende of zeventiende eeuw en verderop weer iets uit de negentiende eeuw.
“Ik heb overal in Nederland gegraven,” zegt opgravingsleider Van der Feest, “maar dit is echt niet alledaags. Niet alleen de uitgestrektheid van het terrein is bijzonder voor een opgraving in een oude stadskern, maar ook wát we hebben aangetroffen.”
Dat er in de tuin van het voormalige Commandantshuis ‘iets’ gevonden zou worden, was geen verrassing. Maar dat er zoveel gevonden zou worden, had waarschijnlijk niemand verwacht omdat aanwijzingen daarvoor ontbreken op oude kaarten en in de archiefbronnen. De oudst bekende kaart van Roermond, die van Jacob van Deventer (getekend vóór de stadsbrand van 1554) had vooral een militair-strategische functie en geeft daarom vooral een beeld van de omgeving van de stad. De bebouwing binnen de stadsmuren wordt niet gedetailleerd weergegeven. Op iets jongere kaarten, als die van Hogenberg (1582) en Blaeu (ca. 1640) is achteraan op het terrein weliswaar een gebouw te zien, maar ook die cartografen leken er vooral op uit het stratenpatroon en de belangrijkste gebouwen (kerken, muren, poorten e.d.) van de stad vast te leggen. Om een precieze weergave van elk afzonderlijk huis lijken zij zich niet bekommerd te hebben. Bovendien lijken cartografen in de 16de en 17de eeuw regelmatig van elkaar te hebben nagetekend.
De oudste betrouwbare kaart is die van Herman Janssens uit 1671. Hij keek wel naar elk afzonderlijk huis. Sterker: dat lag besloten in zijn opdracht om de schade weer te geven van de tweede stadsbrand, die Roermond in 1665 trof. Op zijn kaart is de tuin achter het Commandantshuis onbebouwd.
Stadsbranden
Het is riskant, maar om het belang van de opgravingen te duiden, moeten we ons begeven op het glibberige pad van de speculatie. Wat weten we nog meer van deze hoek van de stad? De oude kelders aan de oostzijde van de Markt (onder het Stadhuis, de Vleeshal, Markt 34 en een van de kelders onder het Commandantshuis) zijn gebouwd met breuksteen, waarbij een datering past van vóór 1200 of kort daarna. Aangenomen mag worden dat deze kelders van overheidsgebouwen of van woningen van de stedelijke elite waren, want alleen die konden zich deze dure constructies permitteren.
Waarschijnlijk werden deze huizen getroffen door de eerste stadsbrand van 1554. Ongeveer 900 huizen brandden toen af, voornamelijk in het belangrijkste en rijkste (noordelijke) deel van de stad: “dat hert ind principaell der stadt”. In een brief die het Roermondse stadsbestuur kort na de ramp stuurde aan het Hof van Gelre in Arnhem, werd expliciet vermeld dat “huys ind gansse merct” afbrandden, evenals de Varkensmarkt en de Steenweg. Ook de huizen die stonden op de plaats waar nu het Commandantshuis staat, vielen dus waarschijnlijk ten prooi aan het vuur.
In 1665 was het opnieuw raak en brandde weer een groot deel van de stad af. Toen bleef de Markt echter nagenoeg schadevrij, behalve nou juist het latere Commandantshuis en de naburige panden. Herman Janssens tekende het Commandantshuis met een rood dak, om aan te geven dat het getroffen werd door de brand. Door dendrochronologisch (jaarringen-) onderzoek is inderdaad vastgesteld dat het hout dat werd verwerkt in de kap van het rechter deel van het huis, in 1664 werd gekapt en dus direct na de brand is gebruikt.
Ook de Vleeshal brandde en moest worden hersteld. Eeuwenlang waren vanaf de Biggenmarkt de grote jaarankers zichtbaar die trots het jaar van het herstel aanduidden: 1666. Bijzonder spijtig is dat deze niet meer zijn herplaatst na een renovatie van het stadhuis in de jaren 1980.
Drie huizen
De plaats waar het Commandantshuis staat, werd dus waarschijnlijk twee keer getroffen door brand, al is niet duidelijk hoe groot de schade was. Maar wat stond er vóór 1665? Wat zijn de archeologen nu tegengekomen op het opgravingsterrein?
Onderzoek van Jan Ruiten naar huisnamen en locaties van huizen, lichtte de sluier een beetje op. Ruiten toonde aan dat het ‘Grote huijs aan de Marckt’ in 1665/1666 werd gebouwd op een plaats waar oorspronkelijk niet een maar drie huizen stonden. Helemaal links woonde de postmeester Gossen van Dulcken. Het pand daarnaast was eigendom van peyburgemeester Adam Baenen. Helemaal rechts, dus al op de Varkensmarkt, stond het derde huis dat sinds 1661 eveneens eigendom was van Van Dulcken. Na de brand van 1665 kocht die ook het huis van Baenen, of wat daar nog van over was, en bouwde op de voormalige drie huisplaatsen een magistraal stadspaleis.
Eén groot huis dus op de plaats waar er eerder drie stonden. Een vergelijkbare ontwikkeling vond plaats in de Neerstraat. Daar verrees op de plaats waar eerder twee huizen stonden, een magnifiek groot herenhuis: De Steenen Trappen. Samen met het Christoffelhuis (Lindanusstraat) en De Steenen Trappen vormt het Commandantshuis een trits grote burgerhuizen die direct na de tweede stadsbrand werd gebouwd.
Helaas wordt de puzzel die door de archeologen in de tuin van het Commandantshuis is blootgelegd, met deze gegevens niet opgelost.
Nico van der Feest loopt naar een dikke muur die is gebouwd van massieve mergelblokken en die hij inschat op dertiende eeuws of ouder. “Zo’n massieve muur… Dit was geen gewoon burgerhuis.” Een paar meter verder staat nog zo’n muur van meer dan een meter dik. “Dit was vermoedelijk een haardplaats, je kan het zien aan de mergel, die heel plaatselijk rood is verkleurd als gevolg van grote hitte. Maar deze haard is bijzonder groot, wel vier meter. Ook dit verwacht je niet in een gewoon huis, maar eerder in een ontvangstruimte waar men zijn rijkdom wilde tonen.”
Een ander raadsel vormt een enorme kelder van twintig meter lang die zich dwars over het opgravingsterrein uitstrekt. Die kelder ligt vol puin, maar het bakstenen tongewelf is volledig intact. Wat heeft hier gestaan? Voor het mogelijke antwoord kijken we dan toch even naar de kaarten die Blaeu (zie de uitsnede op deze pagina) en Van Hogenberg vóór de tweede stadsbrand vervaardigden. Die kaarten mogen dan niet altijd even betrouwbaar zijn, maar zij tekenden hier wel degelijk bebouwing die op de kaart van Janssens niet meer terugkomt. Gaf Blaeu hier de bestaande situatie correct weer, dan stond hier een huis dat tussen ca 1640 en 1665 werd gesloopt of afbrandde en niet meer werd hersteld.
Vroegste periode
Bouwhistorisch onderzoek moet nu duidelijk gaan maken wat uit welke tijd stamde, en ook wát er ooit stond. Mogelijk zijn hier bouwsporen aan de oppervlakte gekomen die dateren uit de vroegste periode van de stad.
De kennis over die periode omstreeks 1200 is heel fragmentarisch, en elke snipper nieuwe gegevens kan bestaande inzichten op zijn kop zetten. Belangrijk is in dit verband dat Roermond in het voorjaar van 1213 werd verwoest door een leger van de Saksische hertog Otto IV. Algemeen wordt aangenomen dat de stad daarna als het ware aan de tekentafel opnieuw is vormgegeven. De straten in de binnenstad met hun bijna haakse kruisingen vertonen immers een ‘dambordpatroon’ dat typisch is voor een nieuwe stichting. Kronkelige en bochtige straatjes die kenmerkend zijn voor ‘organisch gegroeide’ steden, komen we in geplande steden niet tegen.
De al genoemde kelders aan de oostkant van de Markt (uit omstreeks 1200) liggen allemaal keurig aan de rooilijn, wat erop wijst dat die al was vastgelegd toen deze kelders werden gebouwd. Maar was dat vóór of ná de verwoesting van 1213? Volgens de bouwhistoricus Van Agt werden er alleen kort na 1200 nog breukstenen kelders gebouwd, maar de historicus Linssen vraagt zich af of dat “kort na” dan niet ook na 1213 kan zijn geweest.
Bouwhistorisch onderzoek moet nog uitwijzen of de dikke mergelmuren die achter het Commandantshuis zijn gevonden, gerelateerd kunnen worden aan de huizen die er nu staan. Op het eerste gezicht lijken ze daarvoor echter te ver terug te liggen van de rooilijn. Misschien betekent dit dat de archeologen zijn gestoten op restanten van gebouwen die er al vóór het uitzetten van de rooilijnen stonden. Gebouwen van vóór de verwoesting in 1213 dus.
Dat we over dit verleden nog grotendeels in het duister tasten, werd nog eens duidelijk toen enkele jaren geleden de Markt opnieuw werd beklinkerd. Terwijl historici aannamen dat deze altijd ongeveer de huidige afmetingen had, kwamen daar bij archeologisch onderzoek, midden op de Markt opeens muren tevoorschijn van een totaal onbekend gebouw.
Versterkt huis
Gezien de dikte van de muren en de grootte van de vermoede haardplaats is op de sociale media al gesuggereerd dat achter het latere Commandantshuis een versterkt huis kan hebben gelegen. Dat er in Roermond al vóór 1213 versterkte huizen stonden is bekend. In een passage in het zogenoemde Siegsburgs Mirakelboek dat aan het eind van de 12de eeuw werd geschreven is sprake van een ‘castrum’ in Roermond dat behoorde aan de hertog van Limburg (met hoofdplaats het stadje Limbourg aan de Vesdre). Een locatie voor dit castrum (versterkt huis) wordt in het Mirakelboek niet gegeven. Bewezen is het niet, maar meestal wordt verondersteld dat ditzelfde Limburgse castrum later de zetel werd van de Voogden van Roermond, de vertegenwoordigers van de graven van Gelder. Van de Voogdij staat vast dat die op de Buitenop lag.
Dat sluit echter niet uit dat er meer ‘weerbare huizen’ in de middeleeuwse stad stonden. Nog altijd is bijvoorbeeld niet duidelijk wat de functie was van de gracht die enkele jaren geleden bij archeologische opgravingen achter het stadhuis werd aangetroffen. Mogelijk stond die in verband met een oude omwalling of stadsmuur, maar het zou misschien ook een gracht bij een gebouw geweest kunnen zijn. Heel vreemd is dat niet: zo ontstond Sittard rond twee afzonderlijk omgrachte gebouwen (een mottekasteel en de parochiekerk) die later nog eens een gezamenlijke gracht kregen.
Interessant is in dit verband opnieuw de kaart van Van Deventer. Feitelijk zijn dat twee kaarten: een netkaart en een bijkaart. Op de bijkaart staan alleen de belangrijkste gebouwen: kerken, kloosters en kapellen, verdedigingswerken, maar ook de Grauwe Toren aan de Markt, stadhuis en vleeshuis. Op de netkaart worden die gebouwen opnieuw weergegeven, temidden van de overige bebouwing. Voor de herkenbaarheid heeft Van Deventer ze zwarte daken gegeven of zwart aangestipt. Opvallend is dat hij het stadhuis en vleeshal op zijn bijkaart pal aan de Markt weergeeft, maar dat ze op de netkaart een heel eind terug van de rooilijn lijken te liggen, ergens tussen de Markt en de Jesuïtenstraat.
Mogelijk tekende hij hier een oude toestand die in elk geval niet meer bestond toen Herman Janssens in 1671 zijn kaart voltooide. Op die kaart is het terrein achter het stadhuis onbebouwd. Maar op de kaart van Blaeu is, net als achter het Commandantshuis, op die plaats wel degelijk bebouwing weergegeven. De kaart van Van Deventer laat in elk geval de mogelijkheid open dat op het achterterrein van het stadhuis vóór 1554 nog gebouwen stonden van een dermate omvang of belang, dat ze op die kaart speciaal werden gemarkeerd.
Als we nog even verder speculeren, dan zouden dit gebouwen kunnen zijn die er al in 1213 stonden, die bleven staan toen kort daarna de rooilijnen opnieuw werden uitgezet en die pas na 1554, en als we Blaeu mogen geloven pas na 1665 definitief het loodje legden.
Vervolgtraject
Wat er nu gaat gebeuren met alles wat er in de tuin van het Commandantshuis is aangetroffen, is nog niet duidelijk.
Archeoloog Nico van der Feest: “De eerste prioriteit is nu om alles exact na te meten en de bouwsporen te interpreteren. Daar gaan een bouwhistoricus en een historicus mee aan de slag. Duidelijk is wel dat er héél interessante zaken staan, maar ook minder belangrijke. Een oude put ziet er altijd geweldig uit. Maar als je eerlijk bent: er zijn er enorm veel van. Je moet je afvragen of je dat allemaal koste wat het kost wil behouden. Anders ligt het denk ik bij die hele oude muren.”
Wat ook een rol speelt bij de vraag wat al dan niet behouden moet worden, is het specifieke belang van een vondst voor de stad Roermond. “Sommige onderdelen zijn vanuit een algemeen perspectief misschien niet zo interessant, maar kunnen juist wel heel belangrijk zijn voor de stad Roermond. Daar moet de gemeente zich uiteindelijk over uitspreken.”
Degene die bij de gemeente Roermond de opgravingen onder zijn hoede heeft, is Chris Meys, coördinator monumentenzorg en archeologie. Meys benadrukt dat er een zorgvuldige afweging zal worden gemaakt. “Maar daarvoor moeten we ons nu houden aan de procedure. Eerst gaat Aeres Milieu dat het onderzoek doet, een adviesrapport opstellen. De resten die zijn aangetroffen worden gewaardeerd en er zullen aanbevelingen gedaan worden met betrekking tot het vervolgtraject. Dat rapport zal naar verwachting in december aan de gemeente worden voorgelegd.”
Het hele opgravingsterrein zal straks in beslag worden genomen door de nieuwe winkel van H&M. Dat de archeologische vondsten problemen zullen opleveren, lijkt nu al zeker: het terrein loopt namelijk op. De massieve mergelmuur met de haardplaats ligt nog tamelijk dicht bij het oorspronkelijke gebouw en zal straks waarschijnlijk onder de vloer komen te liggen. Maar de grote kelder op het achterterrein is een ander verhaal. Van der Feest schat dat die een meter hoger ligt.
Chris Meys van de gemeente Roermond gaat daar niet op vooruitlopen. “We moeten echt de procedure volgen. Eerst komt Aeres Milieu met zijn aanbevelingen, en die gaan wij beoordelen. Dan pas komt de stap om te bepalen wat we er verder mee willen.”