Motte de Alde Berg in Dalheim-Rödgen

De Alde Berg nabij Rödgen

Leo Gillessen (1927-2012), auteur van meerdere boeken en artikelen over het land van Heinsberg, heeft die streek wel eens omschreven als een van de belangrijkste ‘mottegebieden’ van Duitsland. In dit gebied zijn meer dan veertig mottes aangetroffen, vooral in natte beekdalen en broeklanden, vaak een beetje afzijdig van de dorpen. Een motte is een (meestal) door mensen opgeworpen heuvel met daarop een woontoren. Rond die woontoren werd een palissade opgetrokken, aan de voet van de heuvel werd een gracht aangelegd. Het was dus een versterkte nederzetting op een heuvel en een vroege vorm van kastelenbouw, in de hoge middeleeuwen. Het woord motte is afgeleid van het Franse château à motte, letterlijk een kasteel op een heuvel. Uit Frankrijk dateren ook de eerste voorbeelden (omstreeks het jaar 1000). Tot in het begin van de veertiende eeuw zouden er nog mottekastelen zijn gebouwd.

Er zijn dus veel mottes in de streek, aan beide kanten van de Duits-Nederlandse grens. In Nederland wordt vaak gesproken van ‘bolbergen’. Sommige van die kasteelheuvels zijn nauwelijks nog als zodanig herkenbaar, maar dat geldt niet voor de meest imposante motte in de streek, de Alde Berg bij Rödgen.

Zoals wel vaker het geval is bij motteheuvels, bestaat de Alde Berg uit twee gedeeltes. Op het hoogste en best verdedigde deel stond de woontoren, daarnaast bevond zich een tweede heuvel met bijgebouwen zoals stallen en woonplaatsen voor personeel.

De Alde Berg ligt in het dal van de Helpensteiner Bach. De beek is genoemd naar het geslacht Helpenstein die omstreeks het jaar 1000 land in de buurt van Wassenberg zou hebben ontvangen van de heer van Born. De Helpensteiners zouden zich hebben gevestigd op de motte. Het was een redelijk belangrijk geslacht, waarvan de naam na 1000 op meerdere plaatsen langs de Rijn opduikt. Zo wordt in 1157 de motte Neuss-Helpenstein genoemd, aan de Erft.

In 1211 werd de heerlijkheid Arsbeck en Rödgen in leen gehouden door een ridder die zich “de orsbeke” kon noemen. In 1223 duikt de naam nog eens op als een “arnoldus, miles de orsbeke” getuige is bij een schenking van Hendrik van Kessenich. ‘Orsbeke’ is overigens identiek aan Arsbeck, tot 1561 werd de naam van het dorp zo geschreven. Tot de bezittingen in Arsbeck hoorden het dorp Rödgen en het Dalheimer Wald, dat in 1231 werd verkocht aan het Cisterciënzerklooster in Ophoven. Dit werd weer de grondslag voor de stichting van het Cisterciënzerklooster in Dalheim.

De heren van Arsbeck verschijnen ook in latere aktes als getuigen, bijvoorbeeld de broeders Goswinus en Rembodo (1240) en Stefan van Orsbeck (1276). Uit dat laatstgenoemde jaar dateert ook het oudst bekende zegel. Dat oudste zegel toont een gotisch schild met een Andreaskruis. In de vier vlakken in het kruis zijn zeerozen afgebeeld, die in latere zegels steeds prominenter werden.

Rond 1300 zou de heer van Orsbeck van de Aldeborg vertrokken zijn en de motte hebben opgegeven. In 1350 zou deze echter weer zijn terugveroverd, maar nooit meer om in te wonen. De heren van Helpenstein zullen ooit wel op de Alde Berg hebben verbleven, maar het is onwaarschijnlijk dat ze vanuit deze kleine vesting hun bezittingen hebben bestuurd.

Kort na 1367 stierf het geslacht Helpenstein uit. In 1439 werd de heerlijkheid Arsbeck eigendom van Willem van Vlodrop, die ze in 1561 weer verkocht an de hertog van Gulik.


Markus Westphal, Mittelalterliche Burgen, Motten und Erdwerke im Kreis Heinsberg, in: Heimatkalender des Kreises Heinsberg 2014, 29-89, aldaar p. 41.

Michael Schulz, Dalheim für Roermonder. Versuch eines Kulturführers, in: De luis in de pels. Opstellen bij het tienjarig bestaan van Stichting Ruimte 1997-2007, Roermond 2008, 105-125.